(Friesch: Redbad), koning van Groot-Friesland. ✝ 719. De grenzen van het Friezenrijk strekten zich ca. 700 uit van den Wezer tot het Zwin bij Brugge en omvatten de langs de zee gelegen landen en het land rondom het oude Flevomeer.
Pepijn de Middelste, hofmeier der Franken, wilde de monden van de groote rivieren in Ned., die in handen van de Friezen waren, beheerschen en kwam daardoor in strijd met R. In 689 werd R. bij Dorestad verslagen en moest de streken ten Z. van den Rijn afstaan.
De H. Willibrord, die in 690 naar Friesland kwam, kon daar het Christendom prediken.
In het gebied echter, waar R. bleef heerschen, had hij weinig succes. R. bleef de prediking van het Christendom beschouwen als middel voor de Franken om hun macht naar het N. uit te breiden en zoo zag hij de aanvaarding van het Christendom als verraad aan het Friesche volk en werd hij de laatste en grootste vertegenwoordiger van het heidensche Friesland.
Toen Pepijn in 714 overleed, versloeg R. bij Keulen Pepijn’s zoon Karel Martel en heroverde het na 689 verloren gebied. De heidensche godsdienst werd er hersteld.
R. stierf in 719 en na zijn dood wist Karel Martel spoedig een groot deel van het Friezenrijk te onderwerpen. In de gedachten van zijn volk en in de sagen leeft R. voort als de stoere Friesche koning, die met grooten heldenmoed zijn leven gaf voor de zelfstandigheid van zijn volk en de oude Germaansche godenleer in een tijd, toen deze niet meer te redden waren, daar het Frankenrijk en het Christendom opdrongen met steeds grooter kracht.Lit.: G. A. Wumkes, Bodders yn de Fryske Striïd (1926); P. C. J. A.
Boeles, Friesland tot de elfde eeuw (1927): H. G. W. v. d Wielen, Friesland door de eeuwen heen (in afleveringen sinds 1934); D. Kalma, Skiednis fen Frysian (1935). Ydema