(Gr. puxos = bukshout), eigenl.: bukshouten doosje of busje, heden (vgl. C.I.C. can. 1270) het kleine, kelkvormige vat, waarin de H.
Hosties zonder plechtigheid naar de zieken buiten de kerk worden gedragen. Oorspr. in busvorm heette dit ➝ arca, capsa, theca, turris, enz.
De p. wordt in een zijden beursje gestoken, door den priester aan een koord om den hals gedragen. Vgl.
Ciborie; Custodia. Lit.: Braun, Das christl. Altargerkt (1932); Kraus, Realencykl. d. christl.
Alterthümer(s.v. Pyxis). Louwerse.