Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-10-2019

Pruisen (2)

betekenis & definitie

Prov. Opp. in km2 Inw. op 16 Juni 1925 Inw. op 16 Juni 1933 Aantal Kath. op 16 Juni 1933

O. Pruisen 36.991,75 2.256.349 2.333.301 364.053

Berlijn 883,63 4.024.286 4.242.501 441.135 Branden burg 39.040,13 2.592.292 2.725.697 142.162 Pommeren 30.271,00 1.878.781 1.920.897 60.535 Grenzmark Posen-

W. Pr. 7.714,86 332.485 337.578 123.586
N. Silezië 26.600,95 3.132.125 3.203.998 924.922
O. Silezië 9.714,48 1.379.418 1.482.771 1.317.812

Saksen 25.528,38 3.293.264 3.400.592 251.159 SleeswijkHolstein 15.071,81 1.519.364 1.599.664 47.526 Hannover 38.796,65 3.222.887 3.367.507 486.256 Westfalen 20.214,85 4.784.169 5.039.963 1.517.994 HessenNassau 16.845,21 2.475.064 2.584.228 709.701 Rijnprov. 23.974,09 7.213.564 7.631.623 5.115.315 Hohenzollern 1.142,26 71.840 72.991 68.781 Pruisen 292.790,05 38.175.989 39.934.011 12.571.075 Lit.: O. Maull, Deutschland (1933); H. Blink, Duitschland in zijn opkomst en betcekenis als econ.-geogr. gebied (1927); De Martonne, Généralités-Allemagne (in: Geogr. Univ. IV 1930); Baedeker, Deutsches Reich («1936). v. Wijk

B) Geschiedenis.

De kern van het later zoo machtige P. is het oude markgraafschap, sedert 1356 keurvorstendom, Brandenburg. De geschiedenis daarvan tot aan de verheffing van Brandenburg-Pruisen tot koninkrijk in 1701 zie men onder Brandenburg.

Zijn naam ontleent dit rijk aan het vroegere gebied der → Duitsche Orde, dat in 1618 met Brandenburg vereenigd werd. Dit ordesgebied Pruisen, tusschen Weichsel en Memel, werd eertijds bewoond door den Baltischen stam der heidensche Pruzzi. In de 10e e. werd de H. Adalbert van Praag (✝ 997) bij bekeeringspogingen vermoord. De eigenlijke bekeerder van P. is de Cisterciënser monnik → Christiaan van Oliva, sinds 1212 eerste bisschop in P. De grootmeester der Duitsche Ridders, Herman van Salza, vestigde zijn Orde in P. (1230); het doel was zoowel dekoloniseering der landen ten O. van den Weichsel door de Duitschers, als de Christianiseering der oorspr. bewoners.

Aanvankelijk werden beide doeleinden oprecht nagestreefd, allengs verdrong echter de kolonisatielust den missiegeest; ondanks de pogingen ter bescherming van de bevolking door de kerkel. overheid kwamen vele onrechtvaardigheden en gewelddaden voor. De Duitsche Orde was de wereldlijke souverein over P. geworden, doch haar geest was verslapt. In 1525 ging de toenmalige grootmeester → Albrecht van Brandenburg-Ansbach tot de Hervorming over; hij saeculariseerde het bezit der orde en trad verder op als hertog van het wereldlijke hertogdom P. onder Poolsche suzereiniteit. Geheel Oost-Pruisen werd geprotestantiseerd. In 1618 viel dit gebied bij erfenis aan Brandenburg ten deel en de Groote Keurvorst wist het in 1657 los te maken van Poolsche opperhoogheid.

In 1701 verklaarde zich Frederik III tot koning in P. en sindsdien spreekt men van den Brandenburg-Pruisischen staat. De grondslag en de kracht hiervan is gemaakt door den soldatenkoning → Frederik Willem I (1713-’40). Zijn zoon, → Frederik II de Groote (1740-’86), maakte P. tot een groote mogendheid. Hij verwierf door verovering Silezië, door erfenis Oost-Friesland, door de verdeeling van Polen West-Pruisen. Hij nam ook den titel van koning van Pruisen aan (1772), waaronder nu alle landen, die in zijn bezit waren, werden begrepen. Zijn neef en opvolger, → Frederik Willem II (1786-’97), deed mee aan den inval in Frankrijk (1792), maar trok zich terug en sloot den vrede van Bazel (1795) met het oog op de 3e verdeeling van Polen. Onder zijn opvolger, → Frederik Willem III (1797-1840), trachtte P.de onzijdigheid zoolang mogelijk te handhaven.

Diep vernederd en verkleind door den vrede van Tilsit (1807), doch geleid door organisatoren als von → Stein, Hardenberg en → Scharnhorst, bezield door geestdriftige nationalisten als → Fichte, Arndt en K. Th. Körner, herwon P. door het Congres van Weenen zijn vroegere machtspositie. Het behield van zijn vroeger Poolsch bezit alleen Danzig en Thora en verloor Oost-Friesland aan Hannover, maar kreeg als vergoeding de helft van Saksen, Zweedsch Voor-Pommeren met het eiland Rügen en de Rijnprovincie, als waker tegen Frankrijk. Zoo kwamen de belangen van P. meer Westelijk te liggen. Het vormde echter nog geen aaneengesloten eenheid; Hannover en Hessen scheidden het in twee helften.

In 1828 werd de Noord-Duitsche Tolunie opgericht, die een voorlooper was van de politieke eenheid. In 1817 had de koning de Unie doorgedreven tusschen Lutheranen en Gereformeerden; in 1821 richtte de paus, in overeenstemming met de regeering, de nieuwe indeeling van bisdommen in. Doch in 1837 ontstonden de „Kölner Wirren” (zie → Keulen). Onder → Frederik Willem IV (1840-’61) had de Maartrevolutie plaats; zijn politiek zweefde tusschen democratie en absolutisme; toen hij in 1857 krankzinnig bleek te zijn, aanvaardde zijn broer Willem I het regentschap over P. Deze, in 1861 zelf koning geworden, verbeterde het leger en breidde het uit. Dit eischte een jaarlijksche vermeerdering van uitgaven van 9,5 millioen thaler.

Het Huis van Afgevaardigden verwierp in 1862 het voorstel daartoe, waarop de koning het Huis ontbond. De nieuwe Landdag telde een nog grootere oppositie van vooruitstrevende liberalen; doch thans werd Otto von Bismarck tot minister-president benoemd, die 5 jaar zonder Kamer regeerde, de oorlogen tegen Denemarken (1864), Oostenrijk (1866) en Frankrijk (1870-’71) won en de Duitsche eenheid onder P.’s hegemonie en Willem I als Duitsch keizer vestigde [→ Bismarck, → Denemarken (sub gesch.), → Duitschland (in dl. IX, kol. 518), → Duitsche Bond, Fransch-Duitsche oorlog]. Door dit alles was het Pruisische gebied vermeerderd met Sleeswijk-Holstein, Nassau en Frankfort, en ten slotte Elzas-Lotharingen. Sinds valt de geschiedenis van P. grootendeels samen met die van → Duitschland. De minister-president van P. is in den regel tevens kanselier van het Duitsche Rijk.

In 1917 voerde Wilhelm II (1889-1918) het geheim, rechtstreeksch en algemeen kiesrecht in, waardoor het parlementarisme eindelijk de overwinning behaalde. Deze maatregel kon echter de Novemberrevolutie tengevolge van den verloren Wereldoorlog (1914-’18) niet meer tegenhouden. Wilhelm trad af en P. werd een republiek, die bestuurd werd door de zgn. Coalitie van Weimar: sociaal-democraten, Centrum en democraten. In 1920 kwam een nieuwe Pruis, constitutie tot stand, die verder weinig verandering bracht, tenzij dat P. niet meer de eerste Duitsche staat was en het Duitsche kanselierschap van het Pruis, ministerpresidentschap was gescheiden. Tegenover het verlies van grondgebied (Elzas-Lotharingen, West-Pruisen, deelen van Silezië) aan de overwinnaars stond de inlijving van Pyrmont in 1922 en 1929.

In P. waren het vooral de socialisten, die onder Braun en Severing het heft in handen hadden. In 1932 behaalden de nationaal socialisten in den Pruis. Landdag de meerderheid, waardoor de regeering-Braun (1920-’32) de plaats moest ruimen voor von Papen, die als rijkscommissaris een geduchte verandering aanbracht onder de ambtenaren. Na 30 Jan. 1933 trad von Papen op als vice-kanselier onder Hitler en werd Hermann Göring in P. als minister van Binnenlandsche Zaken met het bestuur belast. In April d.a.v. benoemde Hitler Göring ook tot Pruis, minister-president, in welke hoedanigheid hij de nat.-socialistische gedachte met alle middelen tracht door te voeren. Gorris/Derks Lit.: Erdmannsdörfer, Deutsche Gesch. (2 dln. 1892-’93); Reimann, Neuere Gesch. des preuss.

Staates (2 dln. 1882-’88); Schnabel, Deutsche Gesch. im 19. Jahrh. (verschenen 4 dln. 1929-’36); O. Hinze, Die Hohenzollern und ihr Werk (1916) ; L. v. Ranke, Zwölf Biicher preuss. Gesch. (1930); M. Braubach, Der Aufstieg Brandenburg-Preussens 1640-1815 (1933; Kath.).

< >