Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-10-2019

Prijspolitiek

betekenis & definitie

1° Alg. economisch

Van p.te spreken heeft slechts zin in een economische samenleving, die niet wordt gedacht in de schemata van → Klassieke en Oostenrijksch-Amerikaansche School, maar in de werkelijke ontwikkeling, waarin met name arbeid en ondernemingen (zij het ook onvolledig) georganiseerd zijn. In kleiner of grooter verband voeren daar de arbeiders loonpolitiek, de ondernemingen prijspolitiek.

Doel van deze p. is: den afstand tusschen kosten en verkoopsprijs zoo groot mogelijk te maken voor een zoo groot mogelijke totale winst. Dit sluit niet uit een zeer klein verschil en dus een zeer kleine winst op elke hoeveelheid van dienst of goed. Bij deze p. zijn maatregelen van de gemeenschap om de prijzen redelijk te doen zijn niet slechts denkbaar, maar in een goed geordende economische samenleving noodzakelijk.

De p. kan van zeer verschillenden aard zijn; zij kan zich richten op verlaging der kosten; op prijsverhooging tot aan de grens der → maximale waardeering; op prijsverlaging, zoodat de grootere omzet een grootere totale winst belooft; eindelijk: op beperking van het aanbod, bijv. door concentratie van ondernemingen of vermindering der productie in de aangesloten ondernemingen.

Lit.: J. A. Veraart, Arbeidsloon (1910); id.. Vraagstukken der Econ. Bedrijfsorganisatie (1917); id., Beginselen der Econ. Bedrijfsorganisatie (1921); Robert Liefmann, Kartelle und Trusts (1934). Veraart

2° Bedrijfseconomisch

De kosten in een bedrijf zijn ten deele zgn. variabele kosten en voor een ander gedeelte zgn. constante kosten, d.w.z. kosten, die afhankelijk zijn van de bedrijfsbezetting, en kosten, die binnen ruime grenzen weinig of niet door de bedrijfsbezetting worden beïnvloed. Het probleem in de bedrijfshuishouding is nu, in een eenvoudige formule weergegeven, het volgende: (aantal verkochte eenheden x opbrengst per eenheid) — (aantal verkochte eenheden x variabele kosten per eenheid) = een maximum. Dit maximum is dan te verminderen met een vast bedrag aan constante kosten, waardoor, wanneer het eerst bedoelde verschil een maximum is, ook de winst een maximum wordt.

De p. is nu één van de middelen om deze maximumopbrengst te verkrijgen. Evenwel kan zij niet voor alle soorten goederen gelijk zijn. Voor een artikel met een elastische vraag, d.w.z. een vraag, die door de hoogte van den prijs belangrijk kan worden beïnvloed, moet de p. in die richting gaan, dat een zoodanige prijs wordt berekend, dat een maximumgrootte van het product (afzeteenheden x prijs per eenheid) wordt verkregen. Voor een artikel met een niet elastische vraag, d.w.z. een vraag, die vrijwel niet of in zeer geringe mate door den prijs wordt beïnvloed, moet eveneens een maximum verkregen worden; meestal echter minder doordat een prijsverlaging een grooteren omzet teweegbrengt, dan wel door een zekere prijshandhaving. In bedrijven met een samenhangend product is uiteraard het probleem minder eenvoudig. Daarnaast echter heeft men nog bedrijven, wier producten in geheel verschillende afzetmarkten terecht komen, tusschen welke afzetmarkten geen of slechts een s oer verwijderd verband bestaat.

Dit is het geval, wanneer het product verschillende doeleinden dient, consumptieve en productieve, zooals bijv. in electriciteitsbedrijven, waar de krachtstroom productieve doeleinden dient en dan andere concurrenten naast zich vindt dan als lichtstroom. In een anderen vorm vindt men deze onderscheiding in het transportbedrijf, waar de draagkracht van de verschillende te transporteeren goederen verschillend is. Een derde onderscheiding treft men aan in die bedrijven, waarin door bepaalde maatregelen, hetzij kartelvorming of handelspolitieke toestanden, de samenhang der markten gering is.

In al deze gevallen leiden de gegeven omstandigheden tot een p., die steunt op gedifferentieerde prijzen. Deze prijsdifferentieering kan echter ook nog zijn grond vinden in een zeer bijzondere omstandigheid, samenhangend met den aard van het product.

In geval men te doen heeft met een product met een beperkte markt, d.w.z. een beperkte afzetmogelijkheid, zou men de heele vraag ineens kunnen aanboren door het stellen van een zoodanigen prijs, dat ook de minst koopkrachtige groep direct in zijn behoeften voorziet. In de meeste gevallen echter zal deze politiek voor een bedrijf niet de meest aangewezen zijn, nl. dan wanneer deze prijsverlaging practisch niet tot een ruime vermeerdering van den afzet leidt. In dat geval zal men trachten door een p. van achtereenvolgens lagere prijzen eerst de meest koopkrachtige zijde aan te boren en daarna geleidelijk de minder koopkrachtige. In dit laatste geval krijgt men dus niet de prijsdifferentieering tegelijkertijd, doch een opvolgende prijsdifferentieering. C. Janssens Lit.: J.

M. Clark, The Economics of overhead costs (1923); Schmalenbach, Grundlagen der Selbstkostenrechnung und Preispolitik (61934); Mellerowicz, Kosten und Kostenrechnung (I, 394-424; II, 2e stuk, 1-195).

< >