Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-10-2019

Postwezen

betekenis & definitie

A) Begrip

Post in modernen zin is een groot bedrijf van den staat voor het massale, snelle en veilige verkeer van schriftelijke berichten, vooral van brieven en drukwerken, verder van pakketten en geld, ten behoeve van iedereen (openbaar bedrijf), tegen vastgestelde tarieven. Uit het betalingsverkeer heeft zich het postcheque- en giroverkeer ontwikkeld. Veelal zijn ook het telefoon- en telegraafverkeer bij de post ondergebracht (➝ Telephonie en Telegraphie), uitgezonderd in de Ver. Staten van Amerika. Tevens is de post dienstbaar gemaakt aan het spaarbankbedrijf (postspaarbank), de uitvoering van sociale verzekeringswetten, de aanneming van belastingbetaling e .d.

Vóór de spoorwegen beschikte de post over een zelfstandig verkeersapparaat, met een belangrijk personenverkeer. Door de autobus heeft de post thans vooral in bergstreken (Duitschland, Zwitserland en Oostenrijk) een deel van het personenvervoer weer tot zich getrokken. Overigens laat zij door allerlei transportmaatschappijen vervoeren (spoor, boot, vliegtuig). Alleen voor ophalen en plaatselijk bezorgen heeft de post een eigen vervoerapparaat.

B) Geschiedenis
a) Oude tijd

De geschiedenis van den geordenden postdienst gaat terug tot de groote rijken in het Oosten (China, Egypte, Babylonië, Assyrië, Phoenicië, Perzische Rijk). De post diende alleen voor staats- en militaire doeleinden. Cyrus schijnt den eersten koerierdienst (angareion) met inrichtingen voor het wisselen van paarden te hebben ingesteld. Het Grieksche Rijk had voetboden (hemerodromen). In het Romeinsche Rijk bereikte het p. een hoogen graad van volmaking. Caesar gebruikte voor het overbrengen van berichten ruiters, op gelijkmatige afstanden opgesteld (equites dispositi), waaruit, het staatsberichtenreisverkeer (cursus publicus) ontstond, voorzien van „stationes” voor de wisseling van paarden en boden (posita statio, waarvan de term post afstamt).

De stationes werden onderscheiden in mutationes en mansiones, de eerste waren wissel-, de laatste rustplaatsen. Aanvankelijk mocht de cursus publicus niet voor het particuliere berichtenverkeer worden benut. De kosten van onderhoud werden opgebracht door de bewoners aan de groote wegen, die de gunstige verkeersligging daarom als een last beschouwden. Toen het Rom. Rijk uiteenviel, geraakte ook de postorganisatie in verval, behalve in het Kaliefenrijk.

Middeleeuwen Eerst in de middeleeuwen ontwikkelde zich het berichtenverkeer opnieuw door kerkelijke instellingen, universiteiten en corporaties, die aan schriftelijk verkeer behoefte hadden, Reizenden, monniken en pelgrims namen brieven tegen belooning mede. De handel was aanvankelijk op dit occasioneele verkeer aangewezen. Geleidelijk ontstonden geregelde bodediensten, o.a. bij de Hanzesteden en de Duitsche ridderorden. Ook de „Metzger”-diensten speelden in middenEuropa langen tijd een rol in het verkeer tusschen stad en platteland, waar de slagers vee opkochten. Mettertijd stelden de steden speciale postboden aan.

In de 15e en 16e eeuw ontstond in Europa de staatspost, die zoowel het staatsals het particuliere verkeer diende; in Frankrijk onder Lodewijk XI in 1464; in Duitschland onder Maximiliaan I, die in 1493 Franz von Taxis met den postdienst belastte (en deze aan zijn geslacht verpachtte); in Engeland onder Jacob I in 1619, waaruit in 1635 een algemeene postdienst ontstond. De postdiensten vormden een bron van inkomsten voor den staat (fiscale doeleinden) en werden vaak verpacht.

b) Het postwezen in den modernen tijd

Langzamerhand traden de fiscale belangen naar den achtergrond. De post werd een instelling ten dienste van de alg. economische en cultureele belangen van een land, zoodat ook niet en minder rendabele diensten ten algemeenen nutte werden onderhouden. De ontwikkeling van het moderne p. wordt gekenmerkt door een drietal belangrijke gebeurtenissen:

1° De opkomst van de spoorwegen en de ontwikkeling van het verkeer. Wat de spoorwegen betreft, werd in alle landen het postnet bij den staat geconcentreerd (de post behoefde niet meer een eigen vervoerapparaat te bezitten). Aan het vervoer ter zee, mailpost, dat snel en regelmatig transport van de scheepvaart verlangde, verleende de staat veelal subventies (Engeland 1837, Ned. en Italië in de 50er jaren, enz.).
2° Een tweede belangrijke gebeurtenis vormde het uniformeeren der tarieven, naar het voorbeeld van de Eng. post, waar de voorstellen van Rowland Hill (Post office reform) werden aanvaard en het one-penny porto voor brieven werd ingevoerd. Dat tariefstelsel zag af van den afstand in het binnenland, de tarieven werden gedifferentieerd naar het gewicht en door middel van postzegels vooruit betaald.
3° De totstandkoming van de Wereldpostunie (Union postale universelle, Weltpostverein of Algemeene Postvereeniging). Von Stephan, die het verbrokkelde Duitsche postwezen had geconcentreerd, was de leider van het eerste Internat. Postcongres te Bern in 1874, waar uniforme tarieven voor het internat. postverkeer werden vastgesteld en het transitoverkeer werd geregeld. Tevens werd een permanent Internat. Bureau te Bern ingesteld. Aanvankelijk traden tot de vereeniging 22 landen toe, met een uitgestrektheid van 37 millioen km2 en 102 millioen inwoners. Bij het 25-jarig bestaan in 1899 besloeg het gebied 350 mill. km2 met 1 075 mill. inwoners. Thans omvat deze unie alle zelfstandige landen der wereld.
C) Postwezen in Nederland

Het p. is hier ontstaan uit het gebruik van voetboden door den staat of de grootere steden. In 1752 trad een gecentraliseerde staatspost in werking, maar deze bleef voorloopig beperkt tot de staten Holland en West-Friesland. In 1803 werden de overige provincies aan de staatspost getrokken. Tijdens de inlijving bij Frankrijk golden de Fransche postreglementen, die tot 1850 van kracht bleven. Van 1850 af was alleen de staat bevoegd tot het intercommunaal postverkeer (postmonopolie). Betaalde tot dan de geadresseerde het briefport, voortaan mocht dit ook door den afzender geschieden.

In 1870 kwamen de gedwongen frankeering door den afzender en de uniforme briefporti. De briefkaarten werden ingevoerd in 1869, de postwissel in 1871, de Rijkspostspaarbank en het pakkettenvervoer (tot 5 kg) in 1881. Het pakketvervoer was reeds in handen van een particuliere onderneming (Van Gend en Loos), zoodat de post voor dezen dienst geen monopolie verkreeg.

Thans geldt de Postwet van 1891 met de daarna gevolgde Kon. Besluiten. In 1913 werden Posterijen, Telegraphie en Telephonie (P.T.T.) aangewezen als staatsbedrijf, zoodat jaarlijks een afzonderlijke begrooting moet worden opgemaakt. De leiding berust bij den directeur-generaal der P.T.T. Voor het toezicht op de uitvoering van den dienst zijn 7 inspectieafdeelingen en één inspectie der spoorwegpostkantoren, alsmede 18 telefoondistricten ingesteld. De inspecteurs oefenen toezicht uit op de post-, bij-, en hulppostkantoren, poststations en postagentschappen.

De post- en telegraafkantoren te Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht ressorteeren rechtstreeks onder het hoofdbestuur. Aan het hoofd van een postkantoor staat een directeur.

In 1918 werd een ➝ Postchèque- en girodienst ingesteld. In 1920 begon men het luchtpostvervoer te organiseeren. In 1927 werd een Postraad ingesteld, welke tot taak heeft den betrokken minister en den directeur-generaal desgevraagd of uit eigen beweging van advies te dienen. De Postraad houdt toezicht op de wijze, waarop het staatsbedrijf der P.T.T. aan zijn maatschappelijke functie beantwoordt.

Lit.: Postgids (I 1936); J. Bruns, Das Postwesen (1907); H. J. Doedens, Wet tot regeling der Brievenposterij (1918) ; W. Küsgen e.a., Handwörterb. des Postwesens (1927); W. Rignalda, Hoofdtrekken geschiedenis Ned.

Postwezen (1895); C. F. D. Marshall, The British Postoffice (1926); Sax, Die Verkehrsmittel (II 1920) ; L’Union postale Universelle, 1874-1924, Mémoire publié par le Bureau international, Genève. Snel.

D) Postwezen in België

De eerste systematische organisatie van het postwezen in de Belg. provincies dagteekent van de 16e eeuw, nl. van het jaar 1516, waarin Maximiliaan van Oostenrijk aan Franz von Taxis opdracht gaf een koerierdienst in te richten tusschen Brussel en Weenen. In 1543, onder keizer Karel V, werd de dienst uitgebreid en werd Leonard von Taxis tot alg. postmeester der Nederlanden benoemd. Voor de locale diensten bleven nog de plaatselijke boden bestaan, door den magistraat van hun stad gecommissioneerd. Een ordonnantie van 17 Maart 1701, uitgaande van keurvorst Maximiliaan-Immanuel, gaf nieuwe uitbreiding aan het postwegennet van het binnenland. Dit zelfde jaar werd voor de eerste maal een alg. tarief voor gansch het land ingevoerd. Onder het Fransch regime was het postwezen in België geregeld door de wet van 16 Frimaire jaar V.

Het thans van kracht zijnde systeem berust op de wet van 30 Mei 1879, aangevuld en gewijzigd door de wet van 26 Juni 1889. Vlg. de wet van 1879 is het postwezen belast met:

a) het inzamelen, vervoeren en uitdeelen van alle briefwisseling van welken aard ook, daarin begrepen monsters van koopwaren, zakenpapieren, drukwerken en dagbladen;
b) het uitgeven van postmandaten;
c) het innen voor derden van kwitanties en andere effecten met of zonder protest;
d) het aannemen van ➝ postabonnementen;
e) het in ontvangst nemen van deposito’s en stortingen op de Alg. Spaar- en Lijfrentekas;
f) het te koop stellen van postzegels, enz.

Door de wet van 28 Dec. 1912 werden de postdiensten uitgebreid door de inrichting van den postcheck- en girodienst. Verder zijn aan het postbeheer de telefoon- en telegraafdiensten verbonden. Na den Wereldoorlog werd het beheer der posterijen eveneens belast met zekere werkzaamheden voor de uitvoering der sociale wetten: o.m. het uitgeven van pensioenkaarten en lijfrentezegels. De laatste coördinatie van de wetten, die betrekking hebben op het postwezen, dagteekent van 10 Sept. 1936. Lit.: Giron, Dict. de Droit adm. (II, s. v. Poste aux Lettres); Pandectes Beiges (LXXVIII, s. v. Poste aux Lettres); Officieel postboek van België (ed. 1 Jan. 1937).

Rondou

E) Postwezen in Ned.-Indië

In den Compagniestijd (➝ Oost-Indische Compagnie) was het particuliere brievenvervoer aan strenge bepalingen gebonden, ten einde het bekend raken van al, wat den handel der O.I.C. betrof, te voorkomen. Het verkeer had bijna geheel te water plaats, waarbij het zeer veel last ondervond van de zeeroovers. In de 17e en 18e e. was de 14-daagsche verbinding Batavia—Semarang de eenige geregelde. Het eerste officieele postkantoor werd 26 Aug. 1746 te Batavia geopend.

Groote verbeteringen werden ingevoerd door Daendels, die den grooten postweg, in de lengte over geheel Java loopend (Anjer—Banjoewangi), ca. 1000 km lang, liet aanleggen, waardoor de reis West—Oost van 40 tot 6 dagen werd verkort. Van hem is ook de instelling van de geregelde paardenposterij.

Tegenw. organisatie De post-, telegraaf- en telefoondienst ressorteeren onder het dept. van Verkeer en Waterstaat. Voor den dienst is Ned.-Indië verdeeld in 6 inspectie-afdeelingen. Plaatsen, waar geen post- of hulp-postkantoor is gevestigd, ontvangen en verzenden de post door middel van:

a) de districtspost, ingesteld voor de geregelde uitwisseling van dienstbrieven tusschen de ambtenaren in een gewest;
b) den ambulanten dienst langs de daarvoor aangewezen lijnen van de Staats-spoor- en tramwegen;
c) de aan boord van vsch. schepen van de K.P.M. gevestigde fungeerende hulp-postkantoren.

Lit.: J. H. Beer van Dingstee, De ontwikk. v. h. Postwezen in Ned.-O.-Indië. De Indische Gids (1928, 988 vlg.).

< >