Oorspr. een Poolsche (?) reidans in 2/4 maat, oudtijds een triomftocht van krijgers. Eerst later sloten paarsgewijze de vrouwen zich bij dezen ommegang aan.
In de 16e eeuw was de p. een dans in tweedeelige maat; in de 17e e. kreeg zij een driedeeligen nadans, die in de 18e e. zelfstandige ontwikkeling kreeg en in de suite (o.m. bij Bach) een plaats verwierf. De p. in 3/4-maat, met gemengde paren, was in dien tijd als hofdans bekend.
Einde 18e e. werd de p. een plechtige marsch (steeds in driedeelige maat) met trio en Da Papo. Beethoven, Weber en velen hunner tijdgenooten hebben de p. als instrumentalen vorm vaak gebruikt.
De negen polonaises voor klavier van Chopin vormen een hoogtepunt in haar evolutie.Als gezelschapsdans is de p. nu nog in gebruik als de openingsdans van het bal: een rhythmisch gaan, waarbij het aanvoerende paar verschillende geometrische figuren aangeeft, die alle volgende paren uitvoeren. de Klerk/Terlingen-Lücker.
Lit. : Klemm, Tanzkunst (blz. 101).