Typische p. zijn plantaardige of dierlijke parasieten. Grootere dierlijke organismen worden niet tot de eigenlijke p. gerekend. Veel meer wordt aan het begrip p. de voorstelling van de infectiemogelijkheid en van de parasitaire natuur der p. verbonden. Van de dierlijke organismen komen veelal enkel kleinere wezens, zooals insecten, van de plantaardige vooral de schimmels, maar ook eenige hoogere planten, o.a. het warkruid (Cuscuta) en de bremraap Orobanche), in aanmerking.
De gewone onkruiden worden met het oog op hun groeien verbreidingsmogelijkheden niet tot de p. gerekend, ofschoon hun optreden een ziekelijk verkommeren van de cultuurplanten ten gevolge kan hebben.Plantaardige parasieten (enkele der voornaamste groepen): Myxomyceten (knolvoct bij kool), bacteriën (aardappelschurft, enz.), Peronosporaceeën (de aardappelziekte enz,), branden roestzwammen (op tarwe, bieten, enz.), Pyrenomyceten (moederkoom, enz.), Discomyceten (klaverkanker, enz.), woekerplanten (warkruid, enz.).
Dierlijke parasieten (enkele der voornaamste groepen): wieren; halmvliegen; galmuggen; blaaspooten; plantenluizen (bloed-, wolluizen, enz.); schildluizen, bladvlooien; sprinkhanen, rupsen (processierups, enz.); kevers (bast-, zaad-, colorado-, meikevers, enz.); vogels; wild; muizen; enz.
v.Schendel.