Ned. jurist en staatsman. * 3 Juni 1812 te Batavia, † 6 Febr. 1881 te Scheveningen. Na studie in Ned. verbleef hij langen tijd in Indië (1833-’55), waarin hij vsch. functies bij de rechterlijke macht bekleedde.
Kort na zijn terugkeer in Ned. werd M. min. van Koloniën (1853 en 1856-’58). 1860-’66 had hij zitting in de Tweede Kamer. Daarop (1 Juni 1866) werd M. wederom min. van Koloniën.
Zijn ministerschap eindigde plotseling op 15 Sept. 1866, op den dag, dat de begrooting van Koloniën door de Eerste Kamer werd aangenomen. Drie dagen later werd hij benoemd tot gouverneur-generaal van Ned.-Indië.
Dit feit prikkelde de Kamer tot critiek (➝ Keuchenius). Daags na het aannemen van een motie, welke het gebeurde scherp laakte (27 Sept. 1866), werd bij K.
B. de Tweede Kamer ontbonden. Dit is de kwestie-Mijer, welke de eerste episode vormt van den strijd om het parlementaire stelsel, die tijdens het genoemde ministerie (1866-’68) uitgestreden werd.
Zij eindigde met de nederlaag van het systeem der koninklijke kabinetten, hetgeen niet geheel synoniem is met een overwinning van het parlementaire stelsel, wijl hiervoor het partijwezen nog niet krachtig genoeg ontwikkeld was. Als gouverneur-generaal is M. werkzaam geweest tot 1872.
Hoewel hij de conservatieve richting toegedaan was, mag zijn beleid niet als zoodanig begrepen worden. De liberale gedachte had in Indië te veel aanhang, bovendien was in het moederland sinds 1868 een liberaal hoofd van het dept. van Koloniën.
Tijdens zijn ambtsperiode viel ook de afkondiging van de agrarische wet (1870), welke feitelijk met het cultuurstelsel brak.Lit.: Levensberichten Mij. v. Ned. Letterk. (1884), waarin een opgave v. M. ’s geschriften; v. d. Wal, De motie-Keuchenius (1934). Verberne.