(natuurk.). Atomen of moleculen kunnen licht van bepaalde golflengte (kleur) absorbeeren en deze energie weer geheel of gedeeltelijk uitstralen. Geschiedt deze emissie tijdens de bestraling, dan spreekt men van fluorescentie, ligt er tusschen absorptie en emissie een zekere tijdsduur, die kan varieeren van eenige seconden tot eenige jaren, dan heet het verschijnsel phosphorescentie.
Het eenvoudigste geval van fluorescentie treffen we aan bij gassen als bijv. Na-damp. Wordt deze met licht van de golflengte der D-lijn bestraald, dan absorbeert de damp dit licht en straalt tegelijkertijd zelf deze golflengte uit (resonantiestraling) met bijna 100 % der geabsorbeerde energie. Bij sommige metaaldampen en gassen, bestaande uit meeratomige moleculen, worden behalve de ingestraalde golflengte ook andere golflengten geëmitteerd. Hierbij geldt in het algemeen de regel van Stokes, dat de golflengten in het fluorescentielicht gelijk aan of grooter zijn dan die van het licht, waarmee de emissie opgewekt wordt.
Bij vloeistoffen en vaste lichamen (bijv. cyclische koolwaterstoffen, uranylzouten, oplossingen van gecompliceerde organische verbindingen in water) wordt de fluorescentie niet opgewekt door licht van een bepaalde golflengte, maar door een tamelijk breed spectraalgebied, terwijl ook het geëmitteerde licht een zekeren spectraalband beslaat, waarbij bijna zonder uitzondering de regel van Stokes geldt. Bijv. petroleum, vloeispaat (fluorcalcium, waarvan de naam van het hier beschreven verschijnsel is afgeleid door Stokes) en kininesulfaat fluoresceeren blauw bij bestraling met blauw, violet of ultraviolet licht; bariumplatinacyanide fluoresceert geelgroen, een alkalische oplossing van fluoresceïne groen, een alcoholische oplossing van chlorophyl rood. De omstandigheid, dat ook ultraviolet licht de fluorescentie kan opwekken, dient in sommige gevallen bij het onderzoek van deze straling.
Phosphorescentie vertoonen vsch. sulfiden (ZnS, CaS, BaS, SrS), waarin sporen van zware metalen (Cu, Bi) of organische stoffen aanwezig zijn. Deze in zeer kleine hoeveelheden voorkomende bijmengsels zijn volgens de theorie van Lenard de centra van de lichtemissie. Men heeft bij de bestraalde phosphoren eveneens een electriciteitsverplaatsing 'waargenomen, die wijst op een verband van de phosphorescentieverschijnselen met het zgn. inwendig photo-electrisch effect. De naam van het verschijnsel is afgeleid van het lichtgeven van phosphor, dat bij oxydatie optreedt en derhalve een anderen vorm van luminescentie vormt (chemiluminescentie). Beide vormen van emissie, ph. en fl., worden wel samengevat onder den naam photoluminescentie.
Behalve door lichtstralen kan de ph. en fl. ook opgewekt worden door Röntgenstralen en corpusculaire stralen; wanneer bijv. kathodestralen een glaswand treffen, dan fluoresceert deze groen. Rekveld.