(< Gr. phainomai = verschijnen) is de leer van de periodieke verschijnselen der levende natuur, in verband met de jaarlijksche periodieke schommelingen der meteorologische elementen. Zie fig. De ph. noteert vooral den datum, op welken de vsch. jaarl. phasen van het plantenen dierenleven aanvangen, inz.: het zaaien, kiemen, bloeien, rijpen en oogsten der graangewassen; het botten, bladvormen, bloeien, rijpen der vruchten en ontbladeren der hoornen; het trekken, zingen en nestelen der vogels; het ontpoppen en verschijnen der insecten. De beïnvloedende meteorol. elementen zijn vnl. de luchttemperatuur en de neerslag en, in mindere mate, de zonneschijn, daghelderheid, luchtvochtigheid, bewolking, winden.
In W. Europa vangt een bepaalde jaarl. phase van het plantenleven ong. 4 dagen later aan, naarmate men zich 1 breedtegraad poolwaarts verplaatst of 100 m stijgt. Met de ph. bepaalt men onrechtstreeks het klimaat. Sinds de tijden van Homerus bleef het klimaat van Griekenland onveranderd, daar de graanoogst toen op denzelfden datum als tegenwoordig verricht werd. V. d. Broeck.
Lit. : E. Ihne, Phanolog. Karte des Frühlingseinzugs in Mitteleuropa (in : Peterm. Geogr. Mitt., 1905, 97-106); G.Azzi, Les périodes critiques de la végétation et les phénomènes météorol. (1919) ; E. HUtner, Die Ph. und ihre Bedeutung (1926); E. G. Mariolopoulos, Stabilité du climat de la Grèce depuis les temps hist. (1926); H. Bos, Phyto-phaenol. waarnemingen in Ned. (1907) ; E. v. d. Linden, Observ. phénol. sur les végétaux (1922) ; tijdschrift: Phenological report (45 dln. in 1936).