(Pippijn) de Oudere, ook P. van Landen geheeten, ♱ 640, stamvader van de Karolingen. Hij was de hofmeier van Dagobert I.
Pepijn de Middelste of P. van Herstal, zoon van Begga, de dochter van P. den Ouderen, en Ansegisel, den zoon van bisschop Arnulf van Metz. Was sedert 678 regent van Austrasië, sedert 687 (Slag van Testri) ook van Neustrasië. Hij steunde den II. Willibrordus in zijn missie bij de Friezen en was medestichter van de abdij Echtemach, door zijn gemalin → Plectrudis aan Willibrord geschonken, ♱ 714. Sloots.
Pepijn de Jongere of de Korte, zoon van Karel Martel; kleinzoon van P. den Middelsten; vader van Karel den Grooten. * 714, ♱ 768. Na den dood van zijn broeder Carloman in 747 bestuurder van het geheele rijk. Kerstmis 751 werd hij met instemming van paus Zacharias door de rijksgrooten tot koning van de Franken uitgeroepen i.p.v. Ghilderich III, den laatsten Merovinger, en door den H. Bonifatius gezalfd. In St. Denis werd hij door paus Stephanus II voor de tweede maal gezalfd en tot Patricius verheven. Na de → Longobarden onderworpen te hebben, legde hij in 756 door de Donatio Pippini den grondslag voor den → Kerkdijken Staat. Hij steunde den H. Bonifatius bij de Kerkhervorming in het Frankische rijk. Sloots.