Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 29-10-2019

Peer (Pirus)

betekenis & definitie

Een plantengeslacht van de fam. der Rosaceeën; komt met ruim 50 boomvormige soorten in de N. gematigde streken voor. De meeste soorten verliezen hun bladeren in den winter, enkele, o.a. P. angustifolia in het Z. van N. Amerika, zijn groenblijvend.

Bij vsch. soorten is de bladvorm gelobd of veervormig. Midden-Europeesch is P. communis (zie onder). Smalbladige sierplanten zijn P. salicifolia en amygdaliformis. Ondergeslachten van Pirus zijn Malus, Sorbus, Aronia en Ilahnia.

Voor het hout, zie → Perenhout. Bouman.Pirus communis of peer is een ooftsoort van de fam. der appelachtigen, sedert veel eeuwen reeds in cultuur en in Europa algemeen verspreid. De meening bestaat, dat vsch. in en nabij Europa voorkomende in het wild levende soorten tot het ontstaan onzer tamme p. hebben bijgedragen. Een indeeling in duidelijk gescheiden groepen is zeer moeilijk te maken, hetgeen wel het gevolg zal zijn van talrijke onderlinge kruisingen, die hebben plaats gehad en waardoor de kenmerken der oorspr. soorten zijn verdoezeld. Er is zeer veel variatie en het aantal gekweekte vormen is nauwelijks te overzien. De vrucht dient gedeeltelijk in de industrie voor de bereiding van perenstroop en perenwijn; de groote massa echter wordt versch gebruikt. Het perenseizoen valt vooral in nazomer en herfst. P. komen in bijna alle boomgaarddistricten van Ned. en België voor en zijn meer kieskeurig op het klimaat dan op den grond. Een aan heftigen wind blootgestelde streek, een klimaat met veel nachtvorst of koude zomers, veel regen of verzengende hitte passen niet. Het verspreidingsgebied van de p., vooral buiten Europa, is dan ook iets kleiner dan dat der appels. Vooral kalkrijke en droge grond zijn minder goed.

Het aantal ziekten en vijanden van eenige beteekenis is kleiner dan bij den appel. Schurftziekte en wormstekigheid vragen geregelde bestrijding. Ringworm treedt vnl. op bij minder goed groeiende boomen en laat zich niet gemakkelijk bestrijden. Men ent p. op jonge, uit zaad opgekweekte p., op de verwante kweepeer en bij wijze van aardigheid wel op meidoorn. De op den grond zeer kieskeurige kweepeeronderstam doet den groei der boomen verzwakken, verhaast het dragen, vermindert de vatbaarheid voor schurft en geeft aan de vruchten soms een sterken muskussmaak. Niet alle p. slagen op kwee. Men kweekt de boomen in allerlei vormen: snoer, palmet, waaier, pyramide, halfen hoogstam.

De vruchtzetting geschiedt in den regel eerst na bestuiving der bloemen met het juiste stuifmeel en dat is soms niet dat van dezelfde variëteit. Ook komt parthenocarpische vruchtzetting voor.

Bekende p. zijn: Jut, Bonne Louise d’Avranches, Doyenné du Comice, Bon Chrétien Williams, Durondeau, Fondante de Charneu, Kleipeer en Gratiool of Rondspeer. Rietsema.

< >