Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 29-10-2019

Paul André van Ostayen

betekenis & definitie

Vlaamsch dichter. * 22 Febr. 1896 te Antwerpen uit een Ned. vader en een Belg.-Limb. moeder, ♱ 18 Maart 1928 te Miavoye-Anthée (bij Dinant). Tijdens den Wereldoorlog activist, na den oorlog te Berlijn, opende vervolgens een kunsthandel te Brussel. Zijn eerste werk staat onder invloed van het Duitsche Expressionisme : menschenmin en pacifisme. Dan de teekenen der ontreddering van het na-oorlogsche tijdperk.

Bijtend sarcasme en nihilisme. Komt tot een zuivere, directe lyriek, een zeer gevoelig spelen met rhythme, klankeffect en woorden van oorspronkelijke kracht. Hij bewondert Gezelle en vraagt het gedicht, „dat direct uit het hart weggaat”. Hij zweert zijn „jongelingspoëzie” af. „Daarna werd ik een gewoon dichter, die gedichtjes maakte voor zijn pleizier.

Ik maak geen aanspraak op de medalje van burgerdeugd”. Hij publiceerde in Ruimte, Vlaamsche Arbeid en Het Overzicht, richtte in zijn laatste levensjaar „Avontuur” op.Werken: Music-Hall (gedichten, 1916); Het Sienjaal (gedichten, 1918); Bezette stad (gedichten, 1921); De Trust der Vaderlandsliefde (groteske, 1924); Het Bordeel van Ika Loch (groteske, 1925); Vogelvrij en Intermezzo (grotesken, 1928). Posthume verzamelbundel „Gedichten”, waarin Feesten van Angst en Pijn, en Eerste Boek van Schmoll; Kritisch Proza, De Bende van de Stronk, Brieven uit Miavoye. Verhalend proza, waarbij Self Defense en Diergaarde voor Kinderen van Nu. Lit.: beschouwingen van Burssens, Engelman, Nijhoff. Engelman.

< >