Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 29-10-2019

Papoea’s

betekenis & definitie

Een menschenras, dat Nieuw-Guinea en vele Melanesische eilanden bewoont. De huidkleur is donkerder dan die van den Indonesiër, het haar is gekroesd. Door deze twee kenmerken vooral steken ze sterk af tegen de bewoners der omliggende eilanden en doen ze denken aan Negers en sommigen hebben dan ook gemeend, dat ze in voorhist. tijd, toen Madagaskar nog met Australië verbonden zou zijn geweest door het thans verzwolgen vasteland Gondwana, van Afrika zouden zijn overgekomen. Doch al is er eenige overeenkomst met het Negertype, de afwijkingen en verschillen zijn eveneens zeer groot.

De P. vormen trouwens geen bepaald menschenras met duidelijk omlijnde kenmerken. Ze vormen een agglomeraat van ontelbare, in anthropologisch opzicht sterk van elkaar onderscheiden groepen. Men treft onder hen zoowel stammen aan met stoer en struisch uiterlijk, als bijv. de Marindineezen, als de slanke, fijngebouwde Digoelbewoners en zelfs dwergstammen, als de Tapiro’s, en de Pesechem’s. En deze steken weer sterk af tegen de bewoners der Melanesische eilanden.

De stammen zijn meestal zeer klein en spreken alle een eigen taal. Opvallend is het alweer, dat deze talen, zelfs bij naburige stammen, onderling zeer veel van elkaar verschillen, zoodat men onder de P. een geweldige verscheidenheid van talen aantreft, die het onderlinge contact der stammen zeer belemmert.

Over het algemeen staan de P., vooral die van Nieuw-Guinea en de omliggende eilanden, nog op een zeer laag peil van beschaving en verkeeren thans nog voor een deel in het Steentijdperk. Sommige stammen zijn zwervers, andere zijn gevestigd in blijvende woonplaatsen. Ze zijn berucht om hun woestheid en bloeddorst en vele onderzoekers en missionarissen werden door hen vermoord. Koppensnellen en menscheneten komt onder hen regelmatig voor. Sedert de tweede helft der 19e eeuw zijn ze meer en meer met een Europ. bestuur in aanraking gekomen (Ned., Eng., Duitschl.) en zijn deze toestanden aanmerkelijk verbeterd. Nieuw-Guinea echter herbergt nog vele onbekende stammen.

Over het aantal P., is niets met zekerheid of zelfs met waarschijnlijkheid te zeggen. Wat den godsdienst betreft, die verschilt natuurlijk van stam tot stam. Voor zoover die bestudeerd is, kan men zeggen in ’t algemeen, dat hun godsdienst berust op animisme en totemisme, waarin ook de doodencultus een groote rol speelt. Ook het magisme neemt een zeer voorname plaats in en uit zich zelfs in ritueele ontucht en ritueelen moord, waartoe ook het koppensnellen is terug te brengen. Ook in de geheime genootschappen, die men onder de P. overal aantreft, worden deze sterk beoefend.

Lit.: J. v. Baal, Godsdienst en samenleving in Ned. Z. Nw. Guinea (1934); H. Geurtjens, Onder de Kajak-aja’s van Z. Nw. Guinea (1933) ; id., Op zoek naar Oermenschen (1934); J. Hüskes, Pioniere der Südsee, Werden und Wachsen der Herz Jezu-Mission von Rabaul (1932); W. Klein e.a., Nw. Guinea (I 1936) ; J. H. P. Murray, Papua of to-day (1925). Geurtjens.

< >