of dakpannen, speciaal gevormde en gebakken kleiplaten van gewoonlijk 20 x 30 cm, bestemd voor dakbedekking.
1) De Romeinen gebruikten vlakke „onderpannen” met even opstaande randen. De naden tusschen twee naast elkaar gelegen rijen werden afgedekt met een serie halfronde „bovenpannen”.
2) In de middeleeuwen werd een soortgelijke afdekking toegepast, alleen werd voor de onderpan, evenals voor de bovenpan, eenzelfde kwartrond model gebruikt (het zgn. monniken-en-nonnendak).
3) Uit laatstgenoemd systeem heeft zich de Oud Hollandsche pan ontwikkeld door combinatie van een onderen een bovenpan tot één S-vormig gebogen stuk.
4) Teneinde de aansluiting tusschen de p. onderling beter waterdicht te krijgen, heeft men langs de randen in elkaar sluitende ruggen en groeven aangebracht, hetgeen voerde tot het Verbeterd Hollandsche model. Verder zijn er enkele, minder gebruikelijke soorten, doch
5) veel toegepast worden nog de Tuiles du Nord; het daarmee gevormde dakvlak is weinig karakteristiek.
Al de tot hier behandelde p. worden los op het dak gelegd: met speciaal aangebakken nokken gehaakt achter de zgn. panlatten. De leipannen daarentegen worden, evenals natuur-leien, gespijkerd, waartoe zij elk voorzien zijn van twee gaatjes. Bij alle soorten behooren bijzonder gevormde hulpstukken om speciale punten van het dak mede af te werken: onderen bovenpannen, vorsthoekkeperen kil-kepers, knikpannen, enz., enz. Het is mogelijk alle gebakken p. behalve in de gewone roode kleur ook te leveren in donkergrijs (zgn. blauw), of lichtgrijs (zgn. zilver), of geglazuurd in willekeurige kleuren.