(Lat. Dominica palmarum), ook Palmpaschen, Bloemen- en Hosanna-Zondag, is de Zondag, die de Goede Week opent en Jesus’ triomftocht in Jerusalem herdenkt (Mt.21.1-9). Volgens het verhaal van Aetheria (→ Peregrinatio ad loca sancta) trok op het einde der 4e e. op dien dag te Jerusalem een processie van den Olijfberg naar de Verrijzeniskerk. Dit gebruik kwam over Gallië (Missaal van Bobbio, ca. 700) naar Rome.
In de M.E. had iedere stad aanvankelijk slechts één processie: clerus en volk trok naar een bidplaats buiten de stad, waar men de palmen wijdde. Dan trok men terug naar de stad tot vóór de gesloten poort der stad of der kerk. Nadat men driemaal met de schacht van het processiekruis op de poort geklopt had, werd deze geopend en trok men de kerk binnen, aldus dramatisch symboliseerend den glorievollen intocht van Christus in den Hemel. In groote lijnen komt de huidige plechtigheid met die der M.E. nog overeen.
De wijding der → palmtakken en olijftakken was reeds in de 6e e. in Antiochië in gebruik (Gezangboek van Severos). Deze wijding diende ook om het bijgeloof der heidenen te verdringen, die aan het ophangen van allerhande twijgen in hun woningen de tooverkracht toekenden de booze geesten te verdrijven. Buiten processie en palmwijding is de P. een gewone Lijdensdag, waarvan de liturgie geheel gewijd is aan het Lijden des Heeren. Vgl.
Passietijd.Lit.: Guéranger, L’Année liturg. (VI La Passion et Ia Semaine Sainte); Eisenhofer, Handb. der kath. Liturgik (I 1932); Van de Velde, De Goede Week en het Paaschfeest (1924). Verwilst.