1° Soort → leiboom van een fruitsoort, waarbij de takken een regelmatigen stand hebben, in één vlak liggen en min of meer handvormig zijn uitgespreid. Men onderscheidt p. met verticale, met horizontale en met schuinstaande takken; in de eerste groep spreekt men nog weer van Verrierpalmetten en kandelaberpalmetten. De beteekenis der p. in de fruitteelt is in Ned. en België verminderd.
2° In de sierkunst een waaiervormige palmtak met symmetrisch geordende bladeren; komt veel voor in de kunst der Klassieke Oudheid en in den Empirestijl
kwam dit motief opnieuw in trek. Zie → Acanthus.