(Lat., = bedekking, ook: mantel, vnl. van philosofen) heet een liturgisch eereteeken van den paus (sinds 4e-5e eeuw) en van patriarchen en aartsbisschoppen, die het sinds de 6e e. van den paus ontvangen (ook sommige bisschoppen). Het geldt als zinnebeeld van de volheid der pontificale macht en van de verknochtheid aan den H. Stoel. Het bestaat heden uit een ringvormigen wit-wollen band, versierd met zwarte kruisjes, om de schouders met kostbare siernaalden op de kazuifel bevestigd, en waarvan op rug en borst korte strooken(33cm lang) afhangen.
De gebruikte wol is afkomstig van twee lammeren, die op het feest der H. Agnes (21 Jan.) in de basiliek dezer heilige gezegend worden. Veel is getwist over den oorsprong. Het p. werd waarsch. in het Oosten als liturgisch eereteeken eerder gebruikt dan in het Westen (→ Omophorion).
Aanvankelijk was het wellicht een eeresjerp voor philosofen en hoogwaardigheidsbekleeders. Het gebruik van het p. is alleen voor den paus naar plaats en tijd onbeperkt; voor de aartsbisschoppen is het beperkt tot hun kerkprovincie. Toch mogen dezen hun jurisdictie over hun kerkprovincie niet uitoefenen, alvorens het p. ontvangen te hebben (C.I.C. can. 275-279).Lit. : Braun, Die liturg. Paramentik (1926); Barbier de Montault, L'Année liturg, a Rome (1870). Verwilst.