1° Een gelijkvloersche kruising van een gewonen weg met een spoorweg. Hij wordt bij nadering van treinen tijdig door sluitboomen afgesloten. Worden deze ter plaatse door een wachter(es) bediend, dan noemt men den overweg „bewaakt”; geschiedt de bediening van uit een wachtpost elders, dan wordt de o. „op afstand bediend”. Zijn er geen sluitboomen, dan heeft men een „onbewaakten overweg”.
Ter weerszijden van dezen wordt een in roode en witte vakken geschilderde paal geplaatst, waaraan kruisarmen en voorzien van roode glazen reflectoren, die bij nacht het licht der auto’s e.d. weerkaatsen. Er zijn ook andere middelen, o.a. flikkerlichten, die ter waarschuwing worden gebezigd. De o. wordt alleen dan niet bewaakt, wanneer het verkeer onbelangrijk en het uitzicht ter weerszijden op den spoorweg voldoende is. H. v.
Berckel.2° Voor Recht van overweg (of overpad), → Uitweg.