Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 29-10-2019

Oud-Noorsch

betekenis & definitie

is de interessantste Oudgermaansche taal, ons bewaard in de oud-IJslandsche saga’s of familiegeschiedenissen; de twee Edda’s, een in poëzie en een in proza, en vele oudere inscripties, in runenschrift, waarvan er sommige tot de eerste eeuwen onzer jaartelling teruggaan. Toch is de klankleer allesbehalve zuiver Germaansch. De prae-Slavische of oer-Europeesche articulatie-basis heeft er een sterken invloed op uitgeoefend. Ook in de morphologie, bijv. in het passief werkwoord, het postpositieve lidwoord, en het 20-tallig stelsel toont zich diezelfde niet-Indogermaansche taalinvloed.

Door de eeuwenlange bezetting van het Oost-Engelsch gebied, in de M.E. als Danelaw bekend, heeft het ook grooten invloed uitgeoefend op het Nieuw-Engelsch. Zoo zijn bijv. zelfs de pronomina they en their door het middelengelsch aan het Oudnoorsch (their en theira) ontleend. Zie ook → Noorwegen (sub IV A, Taal). Jac. v. Ginneken.

< >