Middelhoogd. dichter. * 1377, ♱ 1445. O., in Zuid-Tirol uit een riddergeslacht geboren, leidde, een soort van globetrotter, een zeer avontuurlijk leven, zelfs nog na zijn huwelijk in 1417 met Margareta von Schwangau. Zijn 125 liederen zijn een lyrische autobiographie; zeer wereldsch; dikwijls obsceen; met nog wel iets van de terminologie, maar niets meer van den geest des Minnesangs, waaronder echter ook eenige geestelijke liederen van inkeer en berouw. Zijn taal is als zijn persoonlijkheid: gewild, eigenmachtig; dikwijls zou men kunnen zeggen impressionistisch.
Zijn talenkennis bewees hij door ook in andere talen, bijv. ook in het Vlaamsch, te dichten. Een alleszins sterke persoonlijkheid onder de dichters der latere M.E., met reeds de zinnelijkheid der Renaissance.Uitg.: J. Schatz, Die Gedichte O. v. W.’s (1930); dezelfde wijdde nog vsch. studiën aan hem. Verder G. Ehrismann, Gesch. der deutschen Lit. (1935). V. Mierlo.