Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 29-10-2019

Oss

betekenis & definitie

Gem. in N. Brabant aan de spoorlijn Den Bosch — Nijmegen. Opp. 2 910 ha; ong. 16 500 inw. (vnl. Kath., ong. 500 Prot. en 300 Isr.).

Landbouw, veeteelt en tuinbouw; handel en industrie (vleeschwaren, groenteen vruchtenconserven, organ. praeparaten, fijne weefsels, armaturen, metaalwaren, kisten, krachtvoeder). De margarine-industrie (Jurgens, van den Bergh) heeft O. verlaten. Er bevindt zich een gem. museum met o.a. merkwaardig prae- en protohistorisch materiaal. De St.

Willibrordusput, waarbij tot ong. 1750 een kapel stond, is hersteld. O. heeft veel natuurschoon; een wandelbosch „Heide” is aangelegd. In O. is gevestigd een klooster der pp. Carmelieten met college voor theologie en een H.B.S. met 5-jar. cursus.

Voorts een Kath. Lagere Landbouwschool. Door vele misdrijven van bewoners uit een gehucht, hoorende onder Oss, kreeg de geheele gem. onverdiend een slechten naam; door krachtig ingrijpen kwam er een einde aan deze delicten.O. kreeg stadsrechten 14 Oct. 1399; het was de hoofdplaats van het kwartier Maasland. In de M.E. veel weefnijverheid, in de Generaliteitsperiode veel graan- en boterhandel met Holland, waaruit zich in de 19e e. de margarine-industrie ontwikkelde. v. Velthoven.

Lit.: J. Cunen, Gesch. van Oss (1932); J. Cunen, Oss in prae-hist. en vroeg-hist. tijden (1936).

< >