Zweedsch dichter van neo-Romantische richting en letterkundig criticus. * 17 Juli 1862 te Gryt (Norrköping), ♱ 22 Sept. 1906 te Stockholm, waar hij hoogleeraar was. Begonnen met naturalistische novellen (Smamynt, 1883; Konflikter, 1885), ging L. na de pessimistische, gedrukte verhalen Pepitas Bröllop (1890) en Livets Fiender (1891) tot neo-Romantische lyriek en vertelkunst over: Legender och Visor (1891); Rokoko-noveller (1899) en Magistrarne i Oesterâs (1900). De poëzie van L. (die als zoon van een Joodsch kunsthandelaar van zijn jeugd af in den eerbied voor de kunst leerde opgaan) is die van een vormkunstenaar en neemt dikwijls haar toevlucht tot objectieve symboliek (Nya Dikter, 1894; Dikter, 1901; Sista Dikter, 1906).
De grondtoon blijft er het modern cultuurscepticisme; maar het heimwee naar een vroom mysterie is er niettemin.Uitg.: Samlade Skrifter (24 dln. 1909 vlg.). Lit.: V. Söderhjelm, O. L. (2 dln. 1914-17); D. Sprengel, O. L. (1918).