Mythisch Oud-Grieksch dichter, leefde vóór Homerus, was zoon van Oiagros en de muze Kalliopè, van Thracischen oorsprong (uit Pieria bij den Olympusberg); hem werd het invoeren der cithermuziek toegeschreven. Door de betoovering van zijn zang, waardoor hij de dieren en zelfs de levenlooze natuur ontroerde, bekwam hij ook van Persephonè, dat zijn gemalin Eurydikè, voor wie hij in den Hadès was afgedaald, terug onder de levenden mocht opstijgen, maar doordat O. zich bij het verlaten van de onderwereld vroeger dan hem toegestaan was omkeerde, moest ze terug onder de dooden. O. zou ook met de Argonauten medegevaren en door de Bacchanten verscheurd zijn, omdat hij zich tegen haar orgiën had verzet; zijn lier en zijn hoofd zwommen vanzelf naar Lesbos. In den Post-Homerischen tijd werd O. ook beschouwd als ziener, theoloog en stichter van de naar hem benoemde Orphische mysteriën, waarvan de kern was de mystieke eeredienst van den insgelijks Thracischen god Dionysos-Zagreus, en als dusdanig zou hij de Orphische gedichten hebben geschreven (zie onder).
Als Prae-Homerisch dichter behoort O. tot de traditioneele groep van Thracische zangers, waartoe ook Musaeus, Eumolpos, Pamphos en Thamyris behooren, die allen in dienst stonden van Apollo en de Muzen, maar die waarschijnlijk in het leven geroepen zijn door en ten tijde van de religieuze, tegen de Homerische theologie reageerende stroomingen der 6e eeuw v. Chr.