of paedagogiek. Definitie. O. is de wetenschap van het opvoeden, d.i. het bewust inwerken op en het vaardigmaken van den onvolwassene, door mededeeling van cultuurgoederen, om hem volgens zijn individueele plaats te doen ingroeien in de gemeenschap. In deze definitie wordt aangeduid:
1° dat opvoeden een handeling is van den eenen mensch op den anderen; straat, lijden, enz. zijn opvoedende factoren, geen opvoeders;
2° dat het is een inwerken op den onvolwassen mensch; minder strikt gesproken, wordt de mensch levenslang opgevoed;
3° dat iets formeels wordt meegedeeld, nl. vaardigheden, d.i. innerlijke, blijvende gesteltenissen, en iets materieels, nl. cultuurgoederen, d.i. waarden voor het geestesleven, en voor het stoffelijk leven (lichamelijke opvoeding) in zoover die hiermee verbonden gaan;
4° dat het doel is, het inleven van het kind in de gemeenschap; het allerlaatste, bovennatuurlijke doel moet wel in alle menschenhandeling meewerken, maar is hier geen specificeerend doel, dat opvoeden maakt tot dat wat het is;
5° dat o. wetenschap is, want zij geeft niet alleen voorschriften en regels zooals een kunst of techniek, maar zoekt de gronden en de eenheid daarvan. O. is geen theoretische wetenschap, die blijft bij liet beantwoorden der vraag: wat is, maar een practische, beantwoordend: wat moet zijn. Zij is een zelfstandige wetenschap, geen verzameling onderdeelen uit andere wetenschappen, al staat zij in nauwe betrekking met biologie, experimenteele psychologie en vooral met wijsbegeerte (ethica, wijsg. psychologie) en theologie.
Bestaansreden. Deze blijkt uit de fundamenteele vragen, in de o. te behandelen, omtrent
1° doel,
2° methode,
3° middelen,
4° mogelijkheid,
5° noodzakelijkheid en waarde der opvoeding, en
6° omtrent de verschillende opvoeders en hun onderlinge verhouding.
1° Het doel wordt niet door de o. zelf, maar door ethica en godsdienst bepaald, evenals de beginselen van een wetenschap buiten die wetenschap zelf vallen. In de groepeering der doeleinden moeten hoofden nevendoel m.a.w. de hiërarchie der doeleinden en waarden goed worden gerangschikt. Door een verschillend opstellen der doelof waardenhiërarchie ontstaan de verschillende paedag. richtingen. Bij het naturalisme wordt het doel louter aardsch, bij een overdreven supematuralisme louter hemelsch gezien; individualistische o. legt allen nadruk op den eenling, socialisme ziet vóór alles de gemeenschapswaarde; intellectualisme en voluntarisme zijn eenzijdige beklemtoningen van Verstandsof wilsontwikkeling; aesthetisme voedt op tot genieten der schoonheid.
2° Bij methode komen ter sprake de empirisch-inductieve der ervaringsopvoedkunde, de rationeeldeductieve van een Neo-Kantiaansche o., enz.
3° Ten opzichte van middelen wordt gehandeld over natuurlijke voorbeelden, belooning, straf, internaat, enz. en bovennatuurlijke genade, sacramenten, ascese, liturgie, enz.
4° Omtrent de mogelijkheid moeten de grenzen worden bepaald: Rousseau en Locke zijn al te optimistisch: de mensch is volgens hen als weeke was, kan alles worden; de individueele natuur is totaal goed, en uit allen is alles te maken; bij een slecht resultaat is de fout aan den kant der opvoeders. Zij vooral, die een absoluut-werkend haereditair determinisme aannemen, waarbij de erfelijke invloeden alles bepalen, zijn pessimist en defaitist. Volgens Kath. o. is opvoeden mogelijk binnen de grenzen van den psycho-physischen individueelen aanleg, waarop ook erfelijke factoren inwerken.
5° Opvoeden is noodzakelijk en van hooge waarde, omdat het gaat over het bijbrengen van kennis en de vorming van het strevingsleven, die de intiemste kern van ’s menschen persoonlijkheid uitmaken.
6° Omtrent de opvoeders moet de opvoedkunde behandelen de taak en onderlinge verhouding van ouders, Kerk en staat, die in deze volgorde aanspraken kunnen doen gelden; — de gezins- en schoolopvoeding.
Geschiedenis Bij een historische beschouwing zijn allerlei oude en middeleeuwsche wijsgeeren en kerkelijke schrijvers (Plato, St. Augustinus, Cassiodonis, enz.) en stichters en leden van relig. genootschappen te vermelden (Jezuïeten, Ratio studiorum; H. Joannes Bapt. de la Salie; H. Joannes Bosco). De o. vond een eigen behandeling, niet meer ondergebracht in philos. of theol. uitwerkingen, o.a. bij Vives, Comenius, Rousseau, Pestalozzi, Herbart, Willmann, Foerster enz. Als afzonderlijk gedeelte heet de gesch. der o. meermalen: historische paedagogiek.
Katholieke opvoedkunde De opvoedings-encycliek van Pius XI wijst op het bestaan eener Christel, o., waarin al de bovengenoemde punten omtrent doel, methoden, middelen, mogelijkheid en noodzakelijkheid der opvoeding en de verhouding der opvoeders volgens Kath. oriëntatie behandeld dienen te worden. Steeds moet de betrekking natuur-bovennatuur voor oogen worden gehouden; het doel wordt dan zeker niet louter natuurlijk beschouwd en evenmin eenzijdig supernaturalistisch, daar de natuur volgens Kath. opvatting niet totaal bedorven is. Christus’ opvoedingsbeginselen, in het Evangelie neergelegd, genade, geloof, sacramenten enz., moeten als kostbare middelen hier worden gewaardeerd. Over de mogelijkheid van opvoeding kan bij de zoowel wijsgeerig als op het geloof gefundeerde overtuiging in zake wilsvrijheid geen twijfel zijn, evenmin als over de noodzakelijkheid, daar de heilsopdracht aan de Kerk t.o.v. alle menschen bedoeld werd. Dat de staat opvoedingsrechten heeft, zal een Kath. o. nooit ontkennen, maar evenmin ooit de prioriteit in sommige opzichten van ouders en Kerk t.o.v. den staat prijsgeven. De aanspraken der Kerk omtrent confessioneel onderricht berusten hierop. Vgl. → Opvoeding.
Lit.: Opvoedings-Encycl. van Pius XI. Werken van Rombouts, Willmann, Lamers, Foerster. Verder : Geerts, Dienende Paedagogiek ; Eggersdorfer, Jugendbildung ; Tijdschr. v. Zielk. en Opv. leer. (R.K. Leergangen, Tilburg). Robbers.