Volgens het natuurrecht, bevestigd door het positieve goddelijke recht (Mt.22.21; Rom. 13.1; 1 Petr.2.13-14), zijn de staatsburgers verplicht aan de wettige staatsoverheid te gehoorzamen. Bij herhaling heeft de Kerk haar veroordeeling uitgesproken over het valsche beginsel der volkssouvereiniteit in dezen zin, dat het volk krachtens onvervreemdbare souvereiniteitsrechten te allen tijde bevoegd zou zijn de gehoorzaamheid te weigeren, o. tegen de rechtmatige overheid te plegen en de wettig bestaande staatsorde omver te werpen (cfr. Syll. van Pius IX, prop. 63; Leo XIII, Ene. Diutumum illud van 29 Juni 1881; Brief van Pius X over de Sillon van 25 Aug. 1910).
Het gezag der overigens wettige overheid is echter niet absoluut: het is onderworpen aan Gods geboden en beperkt tot datgene, wat tot alg. welzijn strekt. Zoo een wet of verordening tegen Gods gebod ingaat of de bevoegdheid der overheid overschrijdt en de natuurlijke onvervreemdbare rechten der onderdanen schendt, zijn dezen per se gerechtigd tot passieven weerstand, d.w.z. weigeren der gehoorzaamheid. In dingen, die tegen het geweten zijn, mag men zelfs niet gehoorzamen (Act.5.29). Voor het overige zal het, om erger te voorkomen, niet zelden beter zijn en soms plicht, zich voorloopig toch maar naar de overheid te schikken.
Opstand en in het algemeen actief en gewelddadig verzet is in zulke incidenteele gevallen van machtsmisbruik en machtsoverschrijding toch niet toelaatbaar; de overheid, die haar macht misbruikt, houdt daarom toch niet op de wettige overheid te zijn. Alleen heeft men het recht, de onverletheid van lijf en leden ook met geweld van wapenen te verdedigen tegen iederen aanvaller, wie dat dan ook zij. En verder mag men natuurlijk en moet men zelfs met alle ten dienste staande w e t t e l ij k e middelen zich tegen die ongerechtigheden te weer stellen. De moderne democratische staatsinrichting laat ruimschoots de gelegenheid daartoe open. Zoo het machtsmisbruik tot algeheel wanbestuur ontaardt of door ondoelmatige en verouderde staatsinstellingen het welzijn des volks geschaad wordt, heeft men alweder recht om langs legalen weg naar verbetering, eventueel naar algeheele omvorming der staatsinstellingen te streven. Zoo de legale weg niet toegankelijk is of niet tot het gewenschte resultaat leidt, zal toch in den regel het welzijn des volks zelf een gewelddadige revolutie verbieden; langs dien weg is zelden of nooit een waarachtige verbetering van den toestand te verkrijgen. In dien geest hebben de pausen meermalen bepaalde opkomende revolutionnaire strevingen veroordeeld.
Moet een revolutie principieel geheel uitgesloten geacht worden? Vele Kath. en niet-Kath. theologen en rechtsphilosophen, onder de ouderen vooral, zijn met St. Thomas van oordeel, dat in gevallen van hoogsten nood, als alle wettelijke middelen zijn uitgeput en het algeheele welzijn des volks op het spel staat, als laatste redmiddel ook de revolutie, met afzetting van de overheid en omvorming der bestaande staatsinstellingen, geoorloofd kan zijn; als ten minste niet het welzijn van het volk zelf dit verbiedt, gelijk feitelijk zoo goed als altijd het geval zal zijn. Deze meening is door de Kerk nooit veroordeeld; in de encycliek Nos es muy conocida (28 Mrt. ’37) heeft zij zelfs een zekere goedkeuring gekregen, met sterke benadrukking overigens van de noodzakelijke reserves.
Een onwettige machthebber of overweldiger heeft geen gezag en is een vijand van den staat. Men is dus per se niet gehouden aan hem te gehoorzamen en mag hem onder leiding der wettige overheid ook gewelddadig bestrijden en verjagen. Toch zal men feitelijk gehouden zijn zich naar zijn verordeningen te voegen in zoover de publieke orde en veiligheid en het welzijn van het volk zelf dat eischen. Ook kan een onrechtmatige overheerscher op den duur tot wettige overheid worden; niet door den tijdsduur of het feit der overheersching zelf, maar omdat het waarachtig welzijn des volks dat eischt. Datzelfde geldt met name van een regeering en een staatsorde, die zich door revolutie gevestigd heeft. Als de nieuwe regeeringsvorm zich geconsolideerd heeft, is het algemeen welzijn daaraan gebonden en moet zij derhalve door allen als wettig worden aanvaard, met opgeven van alle legitimistische tendenzen (cfr. Leo XIII, Brief aan de bisschoppen van Frankrijk van 3 Mei 1892).
Lit.: Behalve de reeds geciteerde kerkel. documenten vooral de twee andere groote staatsencyclieken van paus Leo XIII: Immortale Dei (1 Nov. 1885) en Sapientiae Christianae (10 Jan. 1890); verder de encyclieken van Pius XI Mit brennender Sorge (14 Maart 1937) en Firmissimam constantiam (28 Maart 1937) ; St. Thomas, Summa theol. (LIL q.95 en 96 ; II.II. q. 104 en 105): id., De reg. princ. (lib. I, c. 6) ; Suarez, De legibus (lib. 3,4); Bellarminus, De Rom. Pont. (lib. 4, 15); Tischleder, Die Staatslehre Leos XIII (1925); Niekel, Rationeele Maatschappijleer (1931); Lallement, Principes cath. d’action civique (31935); Mausbach, in: Staatslexicon (5II, s. v. Gehorsam). Buys.