Onder o. verstaat men die volmaaktheid, waardoor een of ander ding niet die beperkingen bezit, welke eigen zijn aan de stof. Tot het begrip o. komt de mensch, doordat hij de stof en de stoffelijke eigenschappen als beperkingen van het „zijnde” leert kennen. Wijl het eigen voorwerp van het menschelijk verstand de essenties of watheden van de stoffelijke dingen zijn, kan de mensch zich slechts een analogisch begrip verwerven van onstoffelijke zaken. Zie ➝ Analogie.
Het bestaan van onstoffelijke dingen kan de mensch afleiden uit hun werkingen of door bovennatuurlijke openbaring kennen.Onstoffelijkheid der ziel is hetzelfde als geestelijkheid der ➝ ziel. Th. v. d. Bom.