Klasse van Sanskrit-werken, behoorende tot de → Weda-literatuur, bevattende de godsdienstige en wijsgeerige speculaties, voorgedragen als geheimleer der Indische wijzen uit den tijd, volgende op dien der → Brahmana’s. Zij worden genoemd de Wedanta, het einde (anta) en tevens hoogste doel van de Weda, en bevatten, wat de Hindoe als hoogste en goddelijk geopenbaarde waarheid beschouwt.
De tijd van hun ontstaan strekt zich uit over eeuwen; de oudste zijn, zeker wat de belangrijkste elementen erin betreft, van vóór het Boeddhisme (5e e. v. Chr.), terwijl tot ver in de Christ. jaartelling nog O. zijn ontstaan.
De schrijvers zijn onbekend of legendarische figuren. De O. bevatten geen uitgewerkt systeem, zelfs geen eensluidende leer, en daarom is niet te verwonderen de groote verscheidenheid in de Indische orthodoxe philosophische systemen, welke zich alle op de O. beroepen.
Toch kan men als een der belangrijkste punten, welks invloed op het Indische geestesleven onberekenbaar geweest is, beschouwen de eenheid van het al, de identiteit tusschen het eigenlijk-reëele in de eigen ziel (atma) en het universum (brahma). De irrealiteit van het zichtbare, welke hieruit logisch zou voortvloeien, wordt nog niet uitdrukkelijk geleerd en het Maja-begrip vinden we pas in de allerjongste Oepanisjaden.Vert.: d. M. Miiller, in Sacred Books of the East (I en XV 1879, 1884); P. Deussen, Sechzig Upanishad’s des Veda (1897). — Lit. : P. Deussen, Allg. Gesch. der Philosophie (II); H.
Oldenberg, Die Lehre der Upanishaden (1915); M. Winternitz, Gesch. der Ind. Lit. (I 1907). Zoetmulder.