Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 16-10-2019

Nominalisme

betekenis & definitie

1° Wijsgeerige richting der → Scholastiek, die de algemeene begrippen slechts als nomina, namen, beschouwt en hun iedere werkelijkheidswaarde ontzegt. Als ontkenning van de objectieve waarde der verstandelijke kennis wordt het n. echter ook in de oude en moderne wijsbegeerte aangetroffen.

Het oudste n. der Scholastiek (11e eeuw) verdient dien naam slechts in oneigenlijken zin. Het houdt met Boëthius, dat de logica niet over dingen (res), maar over woorden (voces) handelt, wier beteekenis en functie in den zin zij heeft vast te stellen; bij zijn voornaamsten vertegenwoordiger Roscellinus van Compiègne blijkt echter niet, of het verband tusschen de voces en de dingen zonder meer wordt geloochend.

Het eigenlijke n. komt eerst voor in de 14e eeuw bij Willem van → Ockham en zijn volgelingen. Voor hem zijn de algemeene begrippen geheel en uitsluitend product van het denken zonder eenig verband met de werkelijkheid. Het zijn verstandelijke symbolen, die wij gebruiken om de werkelijk bestaande individueele dingen in algemeene klassen te rangschikken; zij beelden alle en ieder van de individuen af, die door hen worden aangeduid. Met dit n. valt de objectieve waarde van de geheele metaphysiek.

Lit.: F. Sassen, Patrist. en Middeleeuwsche Wijsbeg. (21932). F. Sassen

2° Een → geldtheorie, welke, in tegenstelling met het → metallisme, het ontstaan der geldswaarde niet toeschrijft aan de waarde der stof, waaruit het geld gemaakt is, maar aan een oorzaak daarbuiten gelegen, bijv. de werking van het staatsgezag. Het ideale geld der nominalisten is derhalve het papieren geld, omdat het papier practisch geen waarde heeft. Zie verder hierover: → Geldstelsels en → Geldswaarde. Vorstman.

< >