Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-10-2019

Nico van Suchtelen

betekenis & definitie

Jhr., Ned. letterkundige. * 25 Oct. 1878. Promoveerde in 1909 te Amsterdam in de staatswetenschappen; werd directeur van de Wereldbibliotheek te Amsterdam. Vruchtbaar auteur, verdedigt S. in zijn zeer uiteenloopende geschriften een Erasmiaansch humanisme. Zijn poëzie is tamelijk verstandelijk en behandelt meestal wijsgeerige motieven; zijn romans, los van constructie, hebben grootendeels een ideologischen inhoud.

Door vertalingen uit Erasmus, Spinoza en Heine propageerde hij de gedachten, die hem dierbaar zijn. In wezen is S. een pessimist, diep doordrongen van de ongeneeslijke dwaasheid der menschen, waartegenover hij echter een zekere geestelijke verheffing stelt: de humanistisch-klassieke wijsheid, voor hem culmineerend in een gelaten wereldaanvaarding. Als religieus denker neigt S. naar een pantheïstisch monisme. Asselbergs.Voorn. werken: Primavera (1903); Verzen (1905) ; Quia absurdum (1906) ; De Tuin der Droomen (1913) ; De stille lach (1916); Uit de diepten der ziel (1917) ; Demonen (1920) ; Eva’s jeugd (1925) ; Tot het Aleenc (1928); Droomspel der levens (1930) ; Wijsgeerige Fragmenten van Benedictus de Spinoza (1932); ïat tvam asi (1933) ; Fontie (1934) ; Oorlog, feestgelag ter eere van Erasinus (1936); Heine’s Boek Le Grand (1938).

< >