Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Newman

betekenis & definitie

1° Francis William, Eng. geleerde en schrijver van theol. werken; jongere broeder van 2°. * 27 Juni 1805 te Londen, ✝ 7 Oct. 1897 te Weston-super-Mare. Studeerde te Oxford; ontwikkelde zich in een godsdienstige richting diametraal tegengesteld aan die van zijn broeder.

Werken: History of the Hebrew Monarchy (1847); The Soul (1849); Phases of Faith or Passages from the History of my Creed (1850; een theol. autobiographie te vergelijken met de Apologia van kard. N.). Zijn laatste werk: Contributions chiefly to the Early History of Cardinal N. (1891), ondervond terecht ernstige critiek.

Lit.: T. G. Sieveking, Memoir and letters of Francis W. N. (1909). F. Visser

2° John Henry, Eng. bekeerling en theoloog; broeder van 1°. * 21 Febr. 1801 te Londen, ✝ 11 Aug. 1890 te Birmingham. N. studeerde te Oxford (Oriel College), werd Anglic. geestelijke in 1824,tutor in Oriel in 1826 en vicar van St. Mary’s, de universiteitskerk, in 1828 ; hier werd hij de gevierde predikant der meer ontwikkelden, beroemd om zijn fijne, rustige voordracht, klassiek-zuiver Engelsch en scherpe zielsontleding.

Hij kwam los te staan van Calvinistische en liberale invloeden en zocht zelfstandig een weg tusschen het Protestantisme en het toen nog gehate Rome. In zijn streven om het Anglicanisme meer Katholiek te maken, werd hij met John Keble en E. B. Pusey de leider van de zgn. → Oxford- of Tractaatbeweging. Toen deze door het verzet der bisschoppen mislukte, voelde hij, dat hij niet meer in de Angl. Kerk thuis behoorde, trok zich uit al zijn functies terug te Littlemore en werd in 1845 Katholiek.

In 1847 priester gewijd te Rome, stichtte hij te Birmingham een oratorium en was werkzaam als schrijver en predikant, zonder echter onder de Katholieken veel invloed te krijgen; vooral werd hij belemmerd door het tegen hem bestaand wantrouwen, dat voor een goed deel veroorzaakt werd door het verschil in aanleg tusschen hem en kard. Manning. Zijn aanzien onder zijn landgenooten kreeg hij terug door zijn → Apologia pro vita sua (1865), onder de Katholieken door zijn verheffing tot het kardinalaat ; hij bleef in Birmingham resideeren tot zijn dood.

Geschriften. Behalve zijn preeken en de Apologia zijn de voornaamste: Essay on the Development of Christian Doctrine, geschreven tijdens de jaren te Littlemore, om de eenheid aan te toonen van de leer van Rome en die der oude Kerk : de Grammar of Assent (1870), een studie over het geloof; the Idea of a University, conferenties gehouden te Dublin (1851-’68) tijdens de pogingen tot stichting van een Kath. universiteit.

Invloed. Als stylist is hij naar het algemeene oordeel een der beste schrijvers van de 19e eeuw: eenvoudig, helder, levendig en gevarieerd. In zijn ideeën staat hij tamelijk ver van de traditioneele theologie en wijsbegeerte en gaat altijd zijn eigen weg; wel is hij ten onrechte als modernist beschouwd, maar men mag hem alleen voorzichtig volgen. Vooral zijn stellingen over den aard van het geloof staan midden in de belangstelling.

Uitg. v. zijn werken door Longmans, Green en Co, Londen, in 37 dln.

Lit. : W. Ward, Life and Times of Card. N.; J. Lewis May, J. H. N. (Ned. vert. v.

Wahlen) (beide Kath.) ; J. H. Gunning, J. H. Kard. N. (Prot.).

Studiën over N. in Dict. Théol. Cath. (s.v.); J. V. de Groot O.P., in: Denkers van onzen Tijd; H. Bremond, N.; P. Sobry, N. en zijn Idea of a University; W. v. d.

Pol, De Kerk in het leven en denken van N. (Prot.); A. Pompen O.F.M., N.’s idee van een Universiteit (1925). Pauwels

< >