(Bucerotinae) vormen een onderfamilie van de fam. der hoppen, orde der Coraciiformes. De snavel is lang, dik, gebogen en draagt zonderlinge holle uitwassen, de zgn. hoorns.
Het groote lichaam is langgerekt, de kop klein, de staart lang, de vleugels kort en afgerond, de pooten kort; de veeren der bovenzijde zijn vrij klein, die der onderzijde haarvormig gespleten. Zij leven in Z.
Azië, op de Maleische eilanden en in Midden- en Z.Afrika in bosschen, waar zij zich met kleine dieren en allerlei bessen, vruchten en zaden voeden. Het nest wordt in ruime boomholten aangelegd; het broedende wijfje wordt daarin met leem tot op een kleine opening geheel ingemetseld en door het mannetje door die opening van voedsel voorzien.
Het wijfje blijft zoolang op het nest, totdat de jongen kunnen vliegen en verliest in dien tijd al haar veeren.In de hooge bosschen van Indië en op Sumatra leeft de Dichoceros bicornis L.; deze bezit een eigenaardig gevormden hoorn, die plat en gootvormig gebogen is, zoodat hij, van voren gezien, den indruk van twee uitstaande hoorns maakt; kleur vnl. zwart met witte deelen; de lengte bedraagt 1,2 m. Op de Soenda-eilanden en Malaka leeft de jaarvogel (Rhytidoceros undulatus Shaw), met een donkerbruinen kop, overigens zwart met groenen metaalglans; de snavel is 20 cm, de' vogel zelf 1 m lang. Nog andere soorten leven in Ned.Indië, o.a. de rangkok (Buceros rhinoceros L.) op Java en de B. plicatus Latz.