Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 16-10-2019

Neufchâteau

betekenis & definitie

1° Stad in de Belg. prov. Luxemburg, aan de spoorlijn Dinant—Aarlen (XVI 736 C3); hoofdplaats van het gelijknamig arrondissement.

Hoogte 381 à 437 m; opp. 839 ha, ca. 2 600 inw. (vnl. Kath.).

Leigronden, bergachtig. Handel in granen, paarden en vee.

Huidenvetterijen, houtzagerijen, stroohoedenfabrieken. Rivier: de Respelt, zijrivier van de Semois.

Instituut St. Michel, voor Oude en Moderne Humaniora.

N. was in de M. E. een leengoed van het graafschap Chiny; in de 18e eeuw was het een brandpunt van den Boerenkrijg; 22 Aug. 1914 werd een slag rond de stad geleverd.2° N. lez-Visé, bij Wezet, gem. in het N.O. van de prov. Luik (XVI 704 E2); opp. 880 ha, ca. 700 inw. (voornamelijk Katholiek); landbouwcultuur en veeteelt; heuvelachtige omgeving; kasteel van Wodémont, op een heuvel. N. behoorde eertijds tot het graafschap Dalhem.

< >