is een lied, dat de natuur, in dit verband de aarde en de schepselen beneden den mensch, bezingt. Altijd hebben de dichters voor de natuur belangstelling gehad, doch in vroegere tijden bleef zij slechts aanleiding (Natureingange in de middeleeuwsche lyriek), bron van symboliek, achtergrond ( → Arcadia-literatuur, → Pastorale).
Het echte n., dat van de natuur uitgaat of er geheel in opgaat, komt eerst op met de Romantiek. De natuur wordt er in verband gebracht met de eigen zielestemming der dichters, later wordt zij meer en meer draagster en manifestatie van ideeën.Beroemde natuurdichters:
a) tijdens de Romantiek: Ossian, Goethe, Wordsworth, Lamartine, Heine, Eichendorff;
b) later Guido Gezelle, Hél. Swarth, H. Gorter, Van de Woestijne.
Lit.: M. Poelhekke, Lyriek (1924); W. v. Leeuwen, Natuur en Dichter (1928). v. d. Eerenbeemt