Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 05-02-2024

Naschoolsch Onderwijs.

betekenis & definitie

Het dept. van Onderwijs geeft onder bepaalde voorwaarden subsidie voor volksuniversiteiten e.d. In 1933 werd hiervoor 250 000 fr. uitgetrokken.

XII.Wetenschappen na 1830.

Theologie. Vooral beoefend aan de Faculteit der Godgeleerdheid te Leuven en door Jezuïtenen Dominicanen. Dienen vermeld: mgr. Dechamps, aartsbisschop van Mechelen (apologetica); mgr. Malou, P. De San (dogmatiek en positieve theologie); Th.

Bouquillon, mgr. Waffelaert, P. Génicot (moraaltheologie); mgr. Beelen, A. Van Hoonacker (bijbelstudie); mgr. Ladeuze (patristiek); mgr.

Feye, mgr. Moulart (kerkdijk recht).

Wijsbegeerte. Veel invloed van buitenlandsche gedachtenstroomingen, vooral, maar niet uitsluitend, uit Frankrijk. In hef begin der 19e eeuw, sensualisme van Condiliac, selectisme van Cousin. De Franschman Fr. Huet verspreidde te Gent liet verjongde Cartesianisme van Bordas-Demoulin. Te Brussel voerde de Duitscher Ahrens het panentheïsme van Krause in; trouw gevolgd door G.

Tiberghien. Onder de Katholieken telde liet traditionalisme van Bonald veel aanhangers: aan de Leuvensche universiteit werd het, in gemilderden vorm en met het ontologisme van Gioberti verbonden, door C. Ubaghs gedoceerd aan de Philosophische Faculteit, door A. Tits aan de Theologische. Veel bijval, maar ook veel verzet, tot eindelijk in 1864 Rome beide strekkingen veroordeelde en Ubaghs het onderwijs ontzegde. Bij de heropleving der scholastiek, op liet einde der 19e eeuw, dienen vermeld A.

Van Weddingen en vooral D. Mercier, later aartsbisschop van Mechelen (1906—’26), professor te Leuven 1882—1906, hoofd van een nieuw Instituut voor wijsbegeerte. De sinds lang verbroken betrekkingen tusschen de Christelijke philosophie der middeleeuwen en het moderne denken wist hij terug aan te knoopen door zijn aanleunen bij de natuurwetenschappen en zijn onbevangen onderzoek van het moderne kennisprobleem in zijn Critériologie. Nog te vernoemen als alleenstaande denkers: de socioloog A. Qnetelet; J. Delboeuf, professor te Luik, bevorderaar der nieuwere psychologie; generaal .I. M. de Tilly, schrijver van belangrijke studiën over metageometric.

Mannon.

Voor philologie en geschiedkundige wetenschappen wordt er weinig wetenschappelijk werk geleverd voor 1890: door de wet op het hooger onderwijs van 1890-’91 werden speciale doctoraten ingesteld, die een wetenschappelijke vorming eischten en het peil der studiën aanmerkelijk verhoogden.

Oostersche philologie werd hoofdzakelijk te Leuven beoefend: de oudere school met mgr. Beelen, F. Nève, mgr. De Harlez: de jongere met J. Forget (Arabisch), mgr. Ilebbelynck (Koptisch), Ph.

Collinet (Sanskrit). Tijdschrift: Le Musóon (1882). Corpus scriptorum christianorum orientalium (1903). — L. de la Vallée Poussin te Gent (Sanskrit); de Bollandist P. Peetere (Armenischï.

Klassieke philologie. Omstreeks 1860 enkele alleenstaande figuren: J. Gantrelle. A. Wagener. L.

Roersch, Pieter en Alf. Willems, meest buitenlanders. Na 1890 werden, dank zij de ernstige leiding van J. Waltzing, F. Collard, A. De Ceuleneer, J.

Bidez, E. Boisacq, E. Remy, talrijke geschoolde krachten gevormd.

Romaansche philologie. Na onwetenschappelijke tekstuitgaven, degelijk werk van den in Duitschland gevormden A. Scheler: Fransch etymologisch woordenboek en teksten. Thans wetenschappelijk onderwijs onder A. Wilmotte, Aug. en Georges Doutrepont e.a. Deze laatste jaren wordt veel aandacht gewijd aan de Waalsche dialectologie: Waalsch woordenboek. taalatlas.

De Nederlandsche en Germaansche philologie begon met niet onverdienstelijke tekstuitgaven van de Gentsche school: J. F. Wiilems (stichtte Belgisch Museum 1837—’46), C. Serrure (Vaderlandsch Museum 1855—’63), F. Snellaert, Ph. Blommaert, de Luiksche professor J.

Bormans en van kan. David te Leuven. Woordenboeken (Sleeckx-Van de Velde 1864—’65; TTeremans 1869); glossarium van verouderde rechtstermen (K. Stallaert 1886—'89): idiotica (De Bo: West-Vlaamsch 1873; Schuermans: Algemeen Vlaamsch 1865—'70; Tuerlinckx: Hagelandsch 1886). In 1886 kwam de Vlaamsche Academie voor Taal en Letterkunde tot stand. Na 1890 opgewekt leven op velerlei gebied: idiotica (Rutten, Ilaspengonw’ 1890; Cornelissen-Vervliet: Antwerpen 1899; A.

Joos: Land van Waas 1900: ls. Teirlinck: Zuid-Oost-Vlaanderen 1909); tekstuitgaven (Leuvensche tekstuitgaven, L. Scharpé, W. De Vrecse); paleographie en handschriftenkunde (W. De Yreose); taalkunde (0. Lecoutore, J.

Yorcoullie, ,I. Mansion); phonetica (vooral in het phonetisch laboratorium door Ph. Colinet te Leuven opgericht); folklore (A. De Cock); toponymie (K. De Flou); bibliographie (Fr. De Potter, K.

Broeckaert): dialectologie en taalgeographie. Op het gebied der Engelsche philologie ijverden H. Logeman, W. Bang, P. llamelius, P. De Reul.

Na de eerste pogingen op gebied van literatuurgeschiedenis van Sncllaert en Serrure, degelijk werk van J. Stécher, P. llamelius, Coopman en Scharpé, P. Van Mierlo (middeleeuwen).

Voor kunstgeschiedenis maakten zich verdienstelijk Max Rooses, Pol De Mont, A. Vermeylen.

A. Boon.

Ook de geschiedschrijving bleef tot ongeveer 1880 in handen van autodidacten, die onder invloed van romantisme en heroplevend nationaal gevoel, veel stof verzamelden over vaderlandsche geschiedenis: J.J.De Smet. Th. Juste, kan. David, Piot, Edm. Poullet, Gachard, Kervyn de Lettenhove. Van hun werken, die van Poullet uitgezonderd, blijft bijna niets over dan de documentatie.

Na 1880 geven de universiteiten technische vorming: Kurth te Luik (1874), Vanderkindere te Brussel (1877), P. Fredericq te Gent (1880), Ch. Moeller te Leuven (1885). Ook telt België geschiedschrijvers, die zelfs in het buitenland wetenschappelijken roem verwierven: H. Pirenne, G.Desmarez. A.

Cauchie. E. Hubert. Thans telt België meer dan (> geschiedkundige tijdschriften. Ten slotte dient gewezen op het werk der Bollandisten (nieuwe richting ingevoerd door P. Ch.

De Smedt. V. DeBuck, A. Poncelet, H. Delehaye, P. Peetere).

Ook Maredsous is een centrum van geschiedvorsching (G. Morin, U. Berlière. D. De Bruyne).

A. De Meyer.



Rechtswetenschap. Op het gebied van het burgerlijk recht zijn het meest bekend Fr. Laurent, prof. te Gent, die in 1809 zijn beroemd tractaat uitgaf, en J. Van Biervliet, tot voor lang prof. te Leuven. Voor strafrecht en penitentiaire wetenschap: Ducpétiaux, die na 1830 het gevangenisstelsel hervormde, min. J.

Ie Jeune, die aan het strafrecht omstreeks 1890 een nieuwe, meer menschelijke en individualiseerende richting gaf. en de Brusselsche prof. A. Prins, een der oprichters van de internationale strafrechtvereeniging. Voor het internationaal recht: Rolin-Jacquemyns. die in 1873 te Gent het Institut de droit international stichtte en in 1809 de Revue de droit international begon: Nvs (Brussel), Pr. Poullet (Leuven), Ch. De Visscher (Gent, nu Leuven).

Een groot.e werking ging uit van L. Van den Heuvel (+ te Leuven). De Brusselsche universiteit telde twee geleerden voor het staatsrecht: F. Errera en M. Vauthier: op dat gebied arbeidde reeds vroeger te Leuven Thonissen, die ook gunstig bekend blijft met zijn werken over rechtsgeschiedenis. Naam verwierf in het land als advocaat en als vulgarisator van de rechtswetenschap: Edm. Ticard. die ook op de ontwikkeling van kunst en literatuur niet zonder invloed was.

V. Dievoet.



Sociale en economische wetenschappen. Als zelfstandige wetenschap werd de sociologie schaarsch beoefend: het ïnstitut Solvay, gehecht aan de hoogeschooJ te Brussel, werkt in de richting der Fransche Positivistische School (Waxweiler, Wodon e.a.): nauwkeurige enkwesten over sociaal-economische toestanden. Invloed der socialistische theoretici: Van der Velde, de Bruyckère, De Man.

Van Katholieke zijde E.Ducpétiaux en later abbé Pothier, wetenschappelijke baanbreker van de School van Luik. Aan de Leuvensche hoogeschool mgr. Deploige en M. Dufourny.

Op het terrein der economie drie stroomingen: liberalisme, socialisme en Christelijk reformisme, vooral in practijk omgezet. Als theoretici van het liberalisme: G. de Molinari, Le Hardy de Beaulieu, Ch. de Brouckère. Te Leuven trachtten Ch. de Coux en Ch. Périn, zonder den grondslag der Klassieke economie te verlaten, dezer nadeelige gevolgen door zedelijke hervorming te verhelpen; ruimer van opvatting en dichter bij ons staat V. Brants. De School voor Sociale en Politieke Wetenschappen, te Leuven door prof.

Van den Heuvel gesticht, richt haar studenten naar de studie van vergelijkende sociale wetgeving, en thans naar sociale geestesstroomingen en instellingen. Het Tnstituut voor economische wetenschappen legt zich toe op ontleding en beschrijving der econ. conjonctuur. Voorloopers van het socialisme (kathedersocialisten) waren de Gentsche prof. Fr. Huet (Christelijk socialisme) en de Luiksche E. de Laveleye (agraarsocialisme). De socialistische theorieën werden in veel schakeeringen verdedigd door E.

Van der Velde, A. Wauters, Ch. de Brouckère, H. De Man.

Op gebied van economische statistiek A. Quetelet, de vader der demographie, en A. Julin.

De self-made man Lod. De Raet schreef degelijk werk over de sociaal-economische toestanden in Vlaanderen.

V. Gestel.



Positieve wetenschappen. Het wetenschappelijk leven heeft zich sedert, 1818 in hoofdzaak rondom de universiteiten, de krijgsschool, de sterrenwacht te Pkkel en het museum voor Nat. Wetenschappen te Brussel ontwikkeld. Ook eenigszins vrijer in de Kon. Academie te Brussel en groepeeringen als Société scientifique de Bruxelles, Soc. chimique de Belgique, Soc. géologique de B., Soc. royale zoologique et malacologique, Soc. royale de botaniqne, Soc. entomologique. Al deze genootschappen hebben hun uitgaven: Bulletin en mémoires de l’académie de B. (1832, sedert 1931 tweetalig), Annales de la Soc. scientifique de Bruxelles (1875), Revue des questions scientifiques (1877), Archives de biologie (1880), Archives internationales de physiologie (1904), enz. Na den oorlog kwamen te Brussel tot stand:

1° de Universitaire Stichting;
2° het Nationaal Fonds voor wetenschappelijk onderzoek (Egmontstraat 11), die door aanzienlijke toelagen bij gewichtige wetensch. navorschingen steun verleenden (opgravingen van Apamea door prof. Mayence 1929; prof. Piccard’s opstijgingen in de stratospheer 1930—’32).

Tot omstreeks 1880 bleef dit onderricht te theoretisch, bij gebrek aan goede laboratoria, zoodat de wetensch. bedrijvigheid vooral die gebieden betrof, die het met een minimum van experimenten konden stellen: aard- en wiskunde, beschrijvende dier- en plantkunde. In de physico-chemische vakken konden slechts enkele uitstekende geleerden (Plateau, Stas, Gramme, E. Van Beneden, Rekulé, Spring) ondanks de gebrekkigheid der laboratoria naam maken.

Wiskundige wetenschappen: de eersten waren A. Quetelet en P. C. Daudelin („théorèmes belges” over de conische doorsneden). Quetelet legde ook de grondslagen tot een positivistische maatschappijkunde (statistique morale) en gaf ook bekende werken uit over meteorologie en astronomie. Verdere verdienstvolle w'iskundigen waren G.

Pagani, M. Schaar, H. Limbourg, Ph. Gilbert, J. de Tilly, P. Mansion, J. Massau, wriens graphostatica wereldberoemd is.

Houzeau, na Quetelet bestuurder der Ster re wacht, bracht dat instituut ook buiten de grenzen van het land tot beroemdheid; vooral door de periodieken Ciel et Terre en Annuaire Astronomique et météorologiquc, waarin geleerden als E. Quetelet, Stuyvaert, Ed. Mailly, F. Folie, Ch. Lagrange publiceerden.

Aardkundige wetenschappen. De aard en de verscheidenheid van den bodem, vooral in hoog België, en de vele minerale rijkdommen verklaren wellicht waarom dit vak zoo druk beoefend werd. d’Omalius d’ Halloy stichtte de Belg. geologenschool. Zijn beroemdste leerling, Andró Dumont, ontwierp de eerste aardkundige kaart van B. Voor stratigraphie: Ch. de la Vallée Poussin, de Dorlodot, J. Cornet, A. Briart, G.

De Walque; voor palaeontologie: P. Nijst, Dollo, de grondige beschrijver van de reusachtige Secundaire kruipdieren o.m. de iguanodon van Bernissart. Onder de mineralogen petrographen de vroegere Jezuïet A. Renard. De vooruitgang van deze wetenschappen leidde o.m. tot de ontdekking van het koolbekken der B. Kempen door den Leuvenschen prof.

A. Dumont, zoon van den grooten Dumont.

Dierkundige wetenschappen. P. J. Van Beneden (vader) onderscheidde zich vooral in de vergelijkende ontleedkunde, de palaeontologie en de physiologie (migratie der platoden); de zoon Ed. Van Beneden in de embryologie en de cytologie (caryocynesis bij hoogere dieren); J. Van Gehuchten in de ontleedkunde van het zenuwstelsel; Van Ermengem en Bordet in de parasitologie en bacteriologie.

Plantkundige wetenschappen. De stelselmatige beschrijvende plantkunde werd vooral beoefend door Morren, F. Crépin, J. Kickx, H. Van Heurck, J. Mac-Leod e.a.

De cytologie en plantkundige physiologie door kan. Camoy en zijn school (La Celluie 1884, van Camoy en V. Grégoire) te Leuven, door L. Errera en J. Massart te Brussel.

Physicochemische wetenschappen. De oorspronkelijkste navorscher was J. Plateau (capillariteit. Wet van Fechner). Na hem Z. Gramme (electrische dynamo), J.

B. Stas (nauwkeurige bepaling van atoom gewichten), F. Kekulé (structuur der benzolmolecule), W. Spring (reacties onder hooge dmkking). In de topgepastc scheikunde heeft E. Solvay’s methode tot bereiding van soda een nijverheid in het leven geroepen, die in België en het buitenland tientallen groote fabrieken onderhoudt.

L i t.: Le Mouvement scientifique en B. 1830-1905 (2 dln. Brussel 1907); Histoire de la B. Contemporaine (III Brussel 1930).

Goubau.



Academiën.

In België bestaat een K o n i n klijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schoone Kunsten van België, die gevestigd is in het Paleis der Academiën, Hertogstraat 1, Brussel. De Academie is onderverdeeld in drie klassen: de klasse der wetenschappen, die der letteren en der zedelijke en staatkundige wetenschappen en de klasse der schoone kunsten. Iedere klasse telt 30 leden, 50 buitenlandsche „associés” en 10 correspondeerende leden.

De K o n i n k l ij k e Vlaamse h e Academie voor Taal- en Letterkunde is opgericht bij K.B. van 8 Juli 1886; ze is gevestigd te Gent, Koningstraat 18 en heeft ten doel de studie en de beoefening der Nederlandsche taal en letterkunde. Zij telt 30 werkende leden, 10 correspondeerende leden en 25 buitenlandsche leden.

De Koninklijke Academie voor F r a n s c h e Taal- en Letterkunde is opgericht bij K.B. van 19 April 1920; ze is gevestigd in het genoemde Paleis der Academiën. Zij telt Begische en buitenlandsche leden. Het getal Belg. leden mag niet meer dan dertig bedragen, waaronder er twintig gekozen zijn om hun letterkundige en tien om hun philologische verdiensten.

De Koninklijke Academie voor Geneeskunde is opgericht bij K.B. van 19 September 1841; ze is eveneens gevestigd in het Paleis der Academiën. Zij telt 40 werkende leden en ten hoogste 100 Belgische en buitenlandsche correspondcerende leden. Het aantal eereleden is onbepaald.

De Koninklijke Academie voor Oudheidkunde van B e l g i ë is te Antwerpen gesticht in 1842. Zij houdt haar vergaderingen in het Paleis der Academiën te Brussel en op het stadhuis te Antwerpen. Zij telt 40 werkende leden en 50 correspondeerende leden.

Kraentzel.

< >