1° Groote narcisvlieg (Merodon equestris), behaard insect, dat gelijkt op een bij, maar tot de vliegen behoort. De lengte bedraagt ong. 1 cm; de donkergekleurde romp wordt door lichtere haren bedekt.
De vlieg komt ong. midden Mei te voorschijn. Het wijfje legt 60-100 eieren bij de bollen van narcis, hyacint of tulp.
De maden kruipen in den bol en hollen dezen al vretende uit; zij worden tot 2 cm lang. In Maart van het volgende jaar verpoppen zij zich in den grond, en na ong. 5 weken komt de vlieg te voorschijn.
De maden tasten vooral narcissen aan en kunnen groote schade aanrichten. Bestrijding door sorteeren der bollen of “ziekzoeken” op het veld; ook wel door vangen der vliegen of afsluiten der bedden met gaas.2° Kleine narcisvlieg of uienzweefvlieg (Eumerus strigatus), wordt hoogstens 7,5 mm lang en is donkergekleurd; het achterlijf draagt twee halvemaanvormige, witte vlekken („maanvlieg”). De maden leven in groot aantal (soms 30 of meer) in bollen van narcissen, uien en andere planten. Zij worden tot 7,5 mm lang en dragen aan het achterlijf een hoornachtige adembuis. Waarsch. tasten zij alleen bollen aan, die reeds ziek zijn. Bestrijding als bij de groote n., en door het opruimen van afval, waarin zich deze soort ook voortplant.
Lit.: Mededeelingen v. d. Plantenziektenk. Dienst (nr. 29, 1923).
M. Bruna.