Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 16-10-2019

Napoleon III

betekenis & definitie

Keizer der Franschen (1852-’70), ook Lodewijk Napoleon genoemd. * 20 April 1808 te Parijs, ✝ 9 Jan. 1873 te Chislehurst (Eng.). Jongste zoon van Lodewijk Napoleon, koning van Holland, en van Hortense de Beauharnais.

Van 1815 tot 1848 had hij een bewogen en tamelijk avontuurlijk leven. Onmiddellijk na den tweeden val van Napoleon I, vergezelde hij zijn moeder in ballingschap, bezocht het gymnasium te Augsburg, en vestigde zich eindelijk te ➝ Arenenberg in Thurgau.

In 1831 nam hij met zijn ouderen broeder ijverig deel aan den mislukten opstand tegen den paus in de Romagna. Door het overlijden van dien broer en van den hertog van ➝ Reichstadt (1832) werd hij het hoofd van de Napoleontische dynastie.

Hij stelde zich dadelijk als pretendent aan en wendde te Straatsburg (30 Oct. 1836), vervolgens te Boulogne (6 Aug. 1840) een paar vruchtelooze pogingen aan om zich van het staatsgezag in Frankrijk meester te maken. Den laatsten keer werd hij door de Chambre des pairs tot levenslange gevangenis in de vesting Ham (Somme) veroordeeld.

Doch 25 Mei 1846 ontsnapte hij, als metselaar vermomd onder den naam van Badinguet, en begaf zich naar Engeland, alwaar hij de tijding der Februari-revolutie van 1848 ontving.Onder de Tweede Republiek (1848-’62) speelde hij feitelijk de hoofdrol in Frankrijk en streefde naar het herstel van een Napoleontisch keizerrijk. Hij werd eerst tot afgevaardigde in vsch. departementen gekozen (26 Sept. 1848), vervolgens met een overweldigende meerderheid tot president van de Republiek (10 Dec.). Door alle middelen trachtte hij zich populair te maken, ook bij de Katholieken (tocht van Oudinot naar Rome, 1849; Wet Falloux, 1850). Toen er vervolgens tusschen de volksvertegenwoordiging en hem conflicten verrezen, o.a. nopens de afschaffing van het alg. kiesrecht en de herziening van de Grondwet (Juli 1851), waagde hij een staatsgreep. In den nacht van 1 op 2 Dec. 1851 werden de voornaamste punten van Parijs militair bezet; politieke tegenstanders werden weggevoerd en opgesloten of over de grenzen gebracht. Den morgen van 2 Dec. riep de president het volk op om tusschen hem en de thans ontbonden Nationale Vergadering te beslissen; op eigen kracht herstelde hij het alg. stemrecht. De door hem verwachte gevolgen bleven niet uit: 20/21 Dec. 1851 verleende een volksstemming hem de noodige macht om het staatsbestuur te hervormen; 14 Jan. 1852 kondigde de „prins president” een nieuwe Grondwet af, naar het voorbeeld van de consulaire constitutie van het jaar VIII, waarbij het presidentschap hem voor tien jaar opgedragen werd, terwijl de wetgevende macht over een Staatsraad, een Senaat en een Wetgevend Lichaam afgebrokkeld werd; 2 Dec. 1852 werd de president, na voordracht van den Senaat en bekrachtiging bij plebisciet, tot keizer der Franschen uitgeroepen, met den naam van Napoleon III.

Van 1852 tot 1860 heerschte N. III voorspoedig. Zijn gezag werd door alle groote mogendheden erkend. Uit zijn huwelijk met Eugénie van Montijo, gravin van Teba (29-30 Jan. 1853), werd hem een zoon geboren, die den naam Napoleon Eugène Louis Jean Joseph ontving (16 Maart 1856). In den Krimoorlog (1854-’66) en in het congres te Parijs (1856) vervulde hij de hoofdrol. Zijn tusschenkomst in de Ital. aangelegenheden (1859), de zegepralen door hem behaald te Solferino en te Magenta, de vredesonderhandelingen te Villafranca en te Zürich gaven hem Savoye en Nizza, en schonken bovendien aan Frankrijk den eersten rang in Europa terug (1860).

In het binnenland was dit het tijdvak van het autocratisch keizerrijk (l'Empire autoritaire): N. deed veel voor de welvaart van het land, in het bijzonder voor de verbetering van het lot van de werkende klasse, maar liet aan zijn ministers en aan de leden van de wetgevende colleges weinig macht over en besliste alles zelf (le gouvernement personnel). Ofschoon hij lang niet dezelfde bekwaamheid als zijn oom bezat, toch volgde hij in alles diens voorbeeld na.

In 1860 begon echter de periode van neergang. Reeds onmiddellijk na zijn optreden in Italië, waardoor hij de Katholieken verontwaardigde, was N. verplicht bij de liberalen aansluiting te zoeken en diensvolgens zijn caesarisme eengiszins te matigen (le Césarisme modéré, 1860-’69). Zijn ondernemingen in het buitenland, alle in de richting van de nationaliteitenbeweging, die hij overal wilde bevorderen, leden achtereenvolgens alle schipbreuk, o.a. zijn tusschenkomst in Mexico (1863-’67), een poging tot interventie in Polen, een voorstel om een nieuw congres der mogendheden te Parijs bijeen te roepen (1863), de conventie van 16 Sept. 1864 met de Sardinische regeering, doch vooral zijn onderhandelingen met Bismarck. Op de bijeenkomsten te Biarritz (1864 en 1865) bekwam deze, dat Frankrijk in den Pruisischen-Oostenrijkschen oorlog van 1866 neutraal bleef, en toen na de zegepraal van Pruisen N. aandrong om schadeloosstelling te verkrijgen in Luxemburg en België, wees de Pruis, kanselier zijn aanvragen van de hand (1867). Eerst toen begreep N., dat de oorlog met Pruisen onvermijdelijk was geworden, doch het was reeds te laat. Tevergeefs liet hij zijn leger door Niel hervormen.

Tevergeefs zocht hij een verbond te sluiten met Oostenrijk en Italië. Even vruchteloos trad hij de beginselen van het liberaal parlementarisme bij en benoemde hij den liberaal Emile Ollivier tot hoofd van een verantwoordelijk kabinet (l'Empire libéral, 2 Jan. 1870). De Hohenzollerncandidatuur in Spanje en het beruchte ➝ Emsertelegram deden den oorlog uitbreken. Geprikkeld door de keizerin en de leden van de oorlogsgezinde partij, verklaarde N. aan Pruisen den oorlog (19 Juli; ➝ Fransch-Duitsche oorlog, 1870-’71). Hij liet het regentschap aan Eugénie over en vertrok naar Metz (28 Juli). Met het leger van Mac-Mahon werd hij echter te Sedan ingesloten, moest zich krijgsgevangen geven (2 Sept.) en durfde het niet wagen de verantwoordelijkheid der vredesonderhandelingen op zich te nemen.

De Nationale Vergadering te Bordeaux verklaarde hem voor vervallen (1 Maart 1871) en, toen hij uit zijn gevangenschap te Wilhelmshöhe ontslagen werd (19 Maart), vertrok hij naar zijn gemalin en zoon, die reeds te Chislehurst in Engeland hun verblijf hielden. In 1888 werd zijn stoffelijk overblijfsel in een mausoleum te Farnborough (Hampshire) bijgezet. Te Milaan werd in 1879 een standbeeld voor hem opgericht.

Werken: Oeuvres de Napoléon III (5 dln. 1854-’69); Forces militaires de la France (1872); Hist. de Jules César (zijn hoofdwerk; 2 dln. 1865-’66; ook in het Duitsch vertaald); Oeuvres posthumes: Autographes inédits de N. III en exil (1873); Corresp. inéd. Entre N. III et le prince Napoléon (uitg. d’Hauterive 1925).

Lit.: Victor Hugo, Napoléon le Petit (Brussel 1852); Beyens, Le Second Empire vu par un diplomate beige (Brussel 1924); O. von Wertheimer, N. III, Abenteurer, Frauenheld, Casar (1928); P. de La Gorce, Hist. du Second Empire (7 dln. Parijs 1929); Maurain, La politique ecclés. du Second Empire, 1852-1869 (Parijs 1931); O. Aubry, N. III (3 dln. Parijs 1932); P.

Queriot, N. III (Parijs 1934); P. de la Gorce, N. III et sa politique (Parijs 1934).

Lousse.

< >