Semietische stam van Arab. oorsprong, maar in den loop der tijden sterk gearameeïseerd en gehelleniseerd. Oorspr. bewoonden ze de gebieden van Edom en Madian, maar ze breidden hun invloed geleidelijk uit naar het W. (Sinaï-schiereiland) en het N., waar ze ten slotte geheel het 0. gedeelte van Transjordanië en tijdelijk zelfs Damaskus en Coelesyrië bezetten.
Ze controleerden aldus de karavaanwegen van Syrië en Egypte naar Arabië, waardoor ze van oorspr. nomaden tot een actief handelsvolk werden: het koninkrijk der N., hoofdstad Petra. Andere belangrijke plaatsen waren Hedzjra (thans Medaïn-Saleh), Teima, Dedan (thans el-Ela) en Abde.Vanaf ca. 170 v. Chr. speelden de N. een belangrijke rol in de geschiedenis. Bekende koningen zijn Aretas I (ca. 169 v. Chr.; zie 2 Mac.5.8), Aretas III (87-62), die Damaskus veroverde, Aretas IV (9 v. Chr. tot ca. 40 n. Chr.; zie 2 Cor.11.32).
Zij waren in naam onafhankelijk van de Romeinen, totdat keizer Trajanus in 105 n. Chr. hun grondgebied bij de Rom. prov. Arabia inlijfde. Toen Palmyra als handelscentrum begon op te komen, verloren de N. ook hun commercieelen invloed.
Ten gevolge van hun uitgebreiden en intensen handel stonden ze aan Arameesche en Hellenistische invloeden bloot. De Nabateesche kunst, waarvan de rotsmonumenten van Petra de belangrijkste getuigen zijn, vertoont dan ook, naast nationale bijzonderheden in de ceramiek, een sterk Hellenistischen inslag. Hun taal was het Nabateesch, een sterk Arabisch gekleurd Arameesch dialect, dat ze in een eigen, naar het latere Arab. type evolueerenden vorm schreven. Talrijke inscripties. Van hen zijn ook afkomstig de zgn. Sinaïtische inscripties, die op de bergen Serbal en Dzjebel Moesa ontdekt zijn.
Van hun godsdienst is weinig meer bekend dan dat hun voornaamste God Doesares heette en zonnegod was. Verder vereerden ze de godinnen Allat en Oezza, en den hemelgod Baal-Semin. In 1931 werd te Iram of Ramm een heiligdom van de godin Allat ontdekt.
Lit.: A. Musil, The Northern Hegaz (New York 1926); A. Kammerer, Petra et la Nabatène (Parijs 1929; populair); J. Cantineau, Le Nabatéen (2 dln. Parijs 1930-’32). Over den tempel van Iram zie Revue biblique (1932 vlg.).
A.v. d. Bom.