(Ned.), papieren geld, door den staat uitgegeven en in omloop gebracht. Nadat, als tijdelijke maatregel, in 1845 in Ned. muntbiljetten waren ingevoerd, in ruil voor de besnoeide zilveren munten, werden deze biljetten, daar zij bij het publiek zeer in den smaak vielen, in 1852 gehandhaafd en in coupures van 10, 50 en 100 gld. uitgegeven.
Het totaal dezer biljetten bedroeg 10 millioen gld., welk bedrag in 1884 tot 15 millioen gld. werd verhoogd. In 1904 werden zij echter, in verband met een wijziging van het octrooi van de Ned.
Bank, waarin deze het recht verkreeg bankbiljetten in genoemde coupures uit te geven, ingetrokken. Als m. zijn ook te beschouwen de zilverbons, welke in den aanvang van den Wereldoorlog hier te lande en in Ned.-Indië werden uitgegeven. Vorstman.België. De wet van 20 Maart 1848 had wettelijken koers verleend aan de muntbiljetten, uitgegeven door de Société Générale en door de Banque de Belgique. Die wettelijke koers werd afgeschaft door Kon. Besl. van 26 Juli 1855, hetwelk aan de door de wet van 5 Mei 1850 gestichte Nationale Bank uitsluitend het recht toekent muntbiljetten uit te geven. Nochtans in gevolge van de sluiting der Nationale Bank door de Duitschers werden gedurende den oorlog 1914-’18 m. uitgegeven door de Société Générale. De wet van 5 Mei 1850 voorziet o.m., dat de uitgifte van de m. geschiedt onder toezicht van den regeeringscommissaris bij de Nationale Bank en dat deze laatste een metaalvoorraad moet hebben, dat ten minste gelijk is aan een derde van het bedrag der uitgegeven biljetten en andere verbintenissen op zicht.
Nochtans mag de metaalvoorraad lager zijn in de gevallen en binnen de perken, die vastgesteld zijn door den minister van Financiën. Door het Besluit-wet van 25 Oct. 1926 is deze metaalvoorraad vastgesteld op 40%. Op 11 Febr. 1937 was de verhouding van het goud in kas (staven en stukken) tot het geheel der verbintenissen op zicht (biljetten en loopende rekeningen) gelijk aan 69,34%.
Rondou.