(Ned. belastingrecht) ➝ bestemmingsheffing, welker opbrengst wordt gestort in het ➝ Verkeersfonds; zij heeft voor een zeer belangrijk deel het karakter van een ➝ bijdrage. Zij wordt geheven krachtens de meermalen gewijzigde wet van 30 Dec. 1926, Stbl. 464.
Belastingplichtig is de houder van een motorrijtuig, dat op den openb. weg wordt bereden.
Het tarief is verschillend voor
a) rijtuigen op 2 of 3 wielen,
b) personen-auto’s,
c) vrachtwagens e.d.
Het hangt af van het gewicht, de soort van de banden en in categorie b) ook van het aantal zitplaatsen. In categorie a) is het minimum 10 gld., in b) 64 gld., in c) 72 gld. per jaar, een en ander voor luchtbanden. De tarieven worden bij gebruik van cushionbanden verhoogd met 30%, van massieve rubberbanden met 60% en van metalen banden met 100%. Het gewicht van aanhangwagens en opleggers wordt mede in aanmerking genomen.
De belasting moet vooraf worden betaald tegen uitreiking van een belastingkaart, die aan ambtenaren, politie enz. desverlangd dient te worden vertoond. Bij niet vertoonen is een boete verbeurd. Men kan per kwartaal betalen (bijslag 3%). In bijz. gevallen (zieken-, verhuisauto’s e.d.) geldt een verminderd tarief. Buitenlanders kunnen kaarten voor bepaalde tijdvakken krijgen. Er bestaan eenige vrijstellingen. De houder van een auto moet aan een verzoek tot ambtelijke weging voldoen; hij kan zelf ook weging aanvragen.
De opbrengst bedroeg over 1935 20 737 300 gld.; begin 1935 zijn de tarieven verhoogd; over 1936 bedroeg de opbrengst 20 983 000 gld.
Lit.: Pesman, Motorrijtuigenbelastingwet (21935, serie De Vakstudie, dl. 16; uitgebreid naslagwerk, wordt door suppl. bijgehouden); Hofstra, Belastingen ten bate van het verkeersfonds (1935, serie De Belastingwetgeving; beknopte behandeling, wordt door suppl. bijgehouden).
M. Smeets.
In België is de m. meer bekend onder den naam van taks op de automobielen en motorvoertuigen. Het is een staatsbelasting, die behoort tot de klas der met de rechtstreeksche belastingen gelijkgestelde taksen. Georganiseerd door de wet van 28 Maart 1923, later herhaalde malen gewijzigd en aangevuld.
Belastbare stof. Deze belasting is gelegd op de stoom- of motorvoertuigen dienende hetzij tot het vervoer van personen, hetzij tot het vervoer van goederen. Onder die benaming zijn begrepen de automobielen, vrachtwagens, motorrijwielen met of zonder zijspannen alsook de stoom- of motorvaartuigen.
Belastingplichtige is hij, die dgl. voer- of vaartuigen gebruikt of exploiteert, hetzij hij er den eigendom of het bezit van heeft, hetzij hij door huur- of andere overeenkomst er bestendig of gewoonlijk over beschikt.
Grondslag der belasting. De belasting wordt berekend naar rato van de kracht van den motor, van zijn cylinderinhoud alsook van het gewicht van het voertuig. Het tarief verschilt eveneens naar gelang het gaat over voertuigen dienende tot het vervoer van personen, of van goederen of voorwerpen of naar gelang het gaat over motorrijwielen.
Vrijstellingen. Zekere vrijstellingen zijn voorzien, o.m.
1° voor de voertuigen, uitsluitend gebezigd voor de openbare diensten van den Staat, de provinciën of de gemeenten;
2° voor de voertuigen, uitsluitend gebruikt voor het gemeenschappelijk vervoer door ondernemingen, die een concessie of toelating verkregen hebben van de openbare machten;
3° voor de ziekenwagens;
4° voor de voertuigen, uitsluitend op de proef genomen door de fabrikanten of handelaars;
5° voor de stoom- of motorvaartuigen, uitsluitend dienstig voor de zeevisscherij.
Rondou.