Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 16-10-2019

Moravië

betekenis & definitie

Landstreek van Tsjecho-Slowakije; gelegen in het centrum van het land tusschen Bohemen, Slowakije en Silezië, alleen ten Z. grenzend aan Oostenrijk. Opp. 22 000 km2; 2 600 000 inwoners.

Landschappen Een gedeelte van het land behoort nog tot het Boheemsche massief, een Hercynische formatie, waarin de abrasie van de Mioceen-zee haar sporen heeft achtergelaten. Tot deze zgn. Moravische hoogten worden gerekend:

1° de graniettop van Iglawa, waarin de gelijknamige rivier een dal heeft gevormd, waardoor ook een verkeersweg en een spoorlijn loopen. De streek is onvruchtbaar, voor 28% met bosch bedekt, terwijl de oude mijnen verlaten zijn. De schapenteelt, die eertijds grondstof leverde voor textiel-industrie, is ook achteruitgegaan, daarentegen nam de runderteelt toe. Hout-, metaal- en textielindustrie.
2° De krijtdrempel van Trebova-Boskovice en de Moravische karst, waarin Svitava en Svatrka dalen hebben uitgeschuurd, die het verkeer met Praag en Bmo mogelijk maken. Door erosie kwam Permisch materiaal aan de oppervlakte. Op Mioceenklei en Alluviale gronden landbouw. De hooger liggende gebieden zijn onvruchtbaar. Industrie (textiel en machines). Druipsteengrot bij Machoca.

Veel belangrijker is de Moravische vlakte, die aan de Oostenr. grens 100 km breed is en zich naar het N. vernauwt. In dit vruchtbare gebied, waar de Hanna-streek ligt. die om zijn gerst vermaardheid geniet, zijn de belangrijkste steden van M., Brno en Olomuc, gelegen. Het Mars-gebergte, een zijtak van de Karpaten, verdeelt de vlakte in een N. bekken, waar Olomuc en de Hanna-streek liggen en die naast gerst beetwortelen en graansoorten voortbrengen, en een Z. bekken, dat minder vruchtbaar, doch rijk aan mineralen is met Brno als industriecentrum.

De Moravische poort aan den N. kant van de Moravische vlakte, tusschen Jeseniky (GPsenke) en Karpaten, met het Oderdal, vormt den overgang naar het Silezische mijngebied, eertijds zelf om haar mijnbouw bekend.

Het klimaat draagt een continentaal karakter. Jan.-gemiddelde —2,5° tot —3,2°; Juli-gemiddelde 19°-20°. Neerslag 400-600 cm.

Flora en fauna Naast de genoemde cultuurgewassen uitgestrekte naaldwouden, eiken- en beukenbosschen, waarin hazen, fazanten en patrijzen.

Bevolking Van de 2 640 000 inw. hebben 2 millioen het Tsjechisch, 500 000 Duitsch en 100 000 een andere taal (Slowaaksch, Poolsch) tot moedertaal; ca. 2,4 millioen Kath., 80 000 Luth., 61 000 behoorend tot de Tsjech. Nationale Kerk, 40 000 Isr. en 55 000 zonder gezindte.

Middelen van bestaan

64 % van den bodem is akkerland. Op 17 % hiervan wordt rogge, op 15 % haver en op 9 % tarwe verbouwd; 42 % gebruikt men voor voederen 22 % voor andere gewassen (maïs, peulvruchten); 7½% van den bodem is weiland en 21 % bosch. Veeteelt is belangrijk: veredelde runderrassen, paarden en varkens. Mijnbouw: steenkolenproductie 11 millioen ton per jaar; ijzerproductie 600 000 ton erts, 800 000 ton staal en 740 000 ton giet- en smeedijzerwaren. Industrie: de Hanna-gerst levert de grondstof voor bierbrouwerijen; voorts distilleerderijen, leder (Batate Zlin), textiel-, machinefabrieken; houtzagerijen; cellulose- en papierfabrieken; porcelein en aardewerk.

Geschiedenis Als onafhankelijk land heeft M. maar korten tijd bestaan. Het rijk van Svatopluk (ca. 900) is bezweken onder de aanvallen der Magyaren. Vorst Bretislav heeft het land hersteld, maar de Przmyschliden hechtten M. reeds aan Bohemen, waarmee het sedert verbonden is geweest. Vooral na 1619 werd het land verduitscht waarvan talrijkheid der Duitschers in de steden nog getuigt. Na 1918 hebben de Tsjechen de overhand gekregen, die thans trachten de steden Tsjechisch te maken. Zie verder → Tsjecho-Slowakije.

Lit.: Em. de Martonne, Europe Centr. (Géogr. univ. IV, 572-581; Parij3 1931). Sivirsky Missie In het leven van den H. Ambrosius door Paulinus (Migne, Patrol. Lat. XIV, 39) wordt verhaald, dat Fritigilde, koningin van de Marcomannen, door St.

Ambrosius schriftelijk in den Christelijken godsdienst zou zijn onderwezen. In later tijd, als het land door de Slaven bewoond wordt, treft men er Frankische missionarissen aan. In de 9e eeuw is M. missiegebied van Passau en Salzburg. Koning Ratislav vroeg in 863 aan den keizer van Byzantium Michael III Grieksche missionarissen. Deze zond de beroemde gebroeders Constantius (→ Cyrillus) enMethodius, wier beschaafde omgangsvormen en accominodatiezin (zij gingen zelfs zoover, dat zij de Slavische taal als liturgische taal invoerden) M. voor het Christendom wonnen. De eigenlijke missie in M. bleef zoo goed als tot de werkzaamheid van deze twee apostelen beperkt, en valt samen met den grootsten bloei van het rijk (Svatopluk).

Methodius werd ca. 870 aartsbisschop van Moravië en Pannonië. Onder de zonen van Svatopluk overmeesterden de Magyaren M. en deelden het met Polen en Bohemen. Kerkelijk kwam M. in 973 onder het nieuwe bisdom Praag, in 1063 kreeg het een eigen bisdom Olmütz. De Christenen van de Slavische wereld, die verbonden bleven met de Kerk van Rome, stammen bijna allen direct of indirect van de Kerk van Moravië uit den tijd van Cyrillus en Methodius af.

Lit.: Schmidlin, Kathol. Missionsgeschichto (Steyl 1924). Sloots

< >