is opschorting van betalingsverplichting. Dit wordt door de overheid afgekondigd, meestal in verband met oorlog, revolutie, groote nationale rampen, maar ook om een ineenstorting uit anderen hoofde van het geld- en credietwezen te voorkomen.
Bij het uitbreken van den Wereldoorlog werd in vele landen een m. afgekondigd, o.a. in België (zie onder). In Ned. ging men niet zoover, maar sloot de effectenbeurs van 29 Juli 1914 tot 9 Febr. 1915, terwijl de regeering de bevoegdheid kreeg alle loopende prolongatieposten te blokkeeren.
Het m. behoeft niet alle betalingsverplichtingen op te schorten, maar kan slaan op bepaalde schulden, bijv. wissels, buitenlandsche schulden. Zoo bepaalde het Duitsche transfermoratorium van Juni 1933, dat de aan buitenlandsche crediteuren verschuldigde bedragen, voortspruitende uit kapitaalsbeleggingen in Duitschland, niet rechtstreeks mochten worden betaald, doch dat men deze gelden bij een speciale instelling te Berlijn moest storten.
De Stillhalte-abkommen zijn ook een soort moratorium. Het m. is meestal een deel van een reeks maatregelen, bijv. in 1933 in de Ver.
Staten: 14 Febr. afkondiging van het bankmoratorium in den staat Michigan, 3 Maart idem in den staat Washington, 4 Maart beurssluiting in geheel Amerika, bankmoratorium in den staat New York; 6 Maart werd het embargo afgekondigd op den uitvoer van goud en zilver; 20 April loslating van den gouden standaard. v. Vugt.
In de Belg. wetgeving werd o.m. het m. uitgesproken gedurende den tijd van den Wereldoorlog. De wet van 4 Aug. 1914 bepaalde, dat gedurende den tijd van oorlog de Koning o.m. de geldterugneming op de bewaargevingen in de banken kon beperken, alsook de uitvoering van alle burgerlijke en handelsverbintenissen schorsen. In uitvoering van die wet werden vsch. Kon. Besluiten getroffen.
Na den oorlog zijn vnl. aan te stippen: het m. op de handelseffecten, georganiseerd door het K. B. van 26 Juni 1919, waarbij de betaling van de handelseffecten werd geschorst voor een termijn van vijf jaar; alsook het hypothecair m., ingesteld door de wet van 27 Juli 1934, verlengd door K. B. van 27 Dec. 1935. Deze wet voorziet, dat de ongelukkige en te goeder trouw handelende hypothecaire schuldenaar een uitstel van betaling van 3 jaar kan bekomen, indien zijn hypotheek dagteekent van voor 1 Jan. 1934, op voorwaarde, dat de aanvraag daartoe gedaan werd uiterlijk tot 31 Dec. 1936. De rechtbank oordeelt naar billijkheid. Rondou.