Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Monisme

betekenis & definitie

(Gr. monos = alleen, eenig). Met den naam van m. bestempelt men alle leerstelsels, die de verschillende wijzen van zijn, welke in de werkelijkheid worden aangetroffen, tot één enkele zijnsorde pogen terug te brengen. Naar gelang de zijnsorde, waartoe men alle andere zijnswijzen poogt te herleiden, gelijk gesteld wordt met die

a) van de stof,
b) van den geest,
c) van een samenstel uit beide, kan men onderscheid maken tusschen
a) het materialistisch,
b) het psychisch of spiritualistisch of
c) het parallellistisch m. Onder de aanhangers van de beide laatstgenoemde soorten van m. zijn er daarenboven velen, die meenen, dat de zijnswijze, waartoe zij alle andere herleiden, slechts aan één enkel wezen zou toekomen. Dikwijls kent men dan aan dit enkel wezen, waarvan alle dingen en de zichtbare natuur slechts eigenschappen, openbaringen of onzelfstandige uitvloeisels zouden zijn, goddelijke eigenschappen toe. In dit laatste geval spreekt men van een
d) pantheïstisch monisme.
A) Het materialistisch m. in zijn meest groven vorm leert, dat zoowel de hoogere vormingen van de levenlooze natuur als planten, dieren en menschen niets anders zijn dan min of meer ingewikkelde samenstellingen, groepeeringen of combinaties van eeuwige, ongeschapen stof. Voor de wijze, waarop men de plantaardige verrichtingen en de psychische functies van dier en mensch tot zuiver stoffelijke werkzaamheden tracht terug te brengen, vgl. ➝ Materialisme, Mechanisme.
B) Het psychisch of spiritualistisch m. In tegenstelling met het materialistisch m., dat als eenige werkelijkheid slechts de stof aanvaardt, poogt het psychisch of spiritualistisch m. alles, wat bestaat, terug te brengen tot de geestelijke, onstoffelijke zijnsorde. Zoo meende Leibniz, dat de wereld was opgebouwd met behulp van enkelvoudige, onstoffelijke zelfstandigheden, die op min of meer volmaakte wijze zich een voorstelling vormden van het heelal (➝ Monaden). Bij andere wijsgeeren neemt het spiritualistisch m. een meer voluntaristischen vorm aan. Men meent dan, dat de laatste onstoffelijke elementen, met behulp waarvan de werkelijkheid is gebouwd, begeerten of wilsstrevingen zouden zijn. Zoowel onder de intellectualistische als onder de voluntaristische spiritualisten zijn er voorts verschillenden, die spreken van een enkel geestelijk wezen, waarvan de zichtbare dingen slechts onzelfstandige uitvloeisels of openbaringen zouden zijn (pantheïstisch-spiritualistisch m.). ➝ Spiritualisme; Pantheïsme.
C) Het parallellistisch m. Dit derde soort m. tracht de geheele werkelijkheid te verklaren met behulp van één of meer zelfstandige wezens, welke zouden samengesteld zijn uit stof en geest of deze beide zijnswijzen als eigenschappen (attributen) of onzelfstandige uitvloeisels dragen. Een naïeve en meer gematigde vorm van parallellistisch m. is het ➝ animisme of ➝ hylozoïsme: de leer, die houdt, dat alle dingen in de zichtbare natuur bezield of levend zouden zijn. In navolging van Spinoza staan vsch. moderne psychologen en natuur-philosophen een meer doordachten en volledigen vorm van parallellistisch m. voor. Wie deze meening houdt, ziet in de dingen van de stoffelijke en die der geestelijke wereld niets anders dan uitvloeisels, eigenschappen of openbaringen van een enkele substantie, en schrijft deze dan maar al te dikwijls goddelijke eigenschappen toe.

Het m. in al zijn verschijningsvormen is een onhoudbare theorie, omdat zij tegengestelde zijnswijzen tot elkander tracht te herleiden. Zie ook ➝ Dualisme; Eenheid en Veelheid; Emanatisme; Pantheïsme.

Lit.: A. Drews, Gesch. des Monismus im Altertum (1913); R. Eisler, Gesch. des M. (1910); vgl. O. Külpe, Einl. in die Philos. (1919). Th. v. d. Born.

< >