Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Mongolië

betekenis & definitie

Het centrale gebied van Azië, tamelijk vlak en hoog gelegen, begrensd door vele gebergten: Altai, Sajanisch gebergte, Groote Chingan, Kwenlun, tot Tarimbekken en Dzjoengarije. Het grootste gedeelte is zonder afvloeiing; naar de buitenzijden stroomen Jenissei, Amoer en Hoangho. Het N.W. is een horstgebied, doorsneden door vele slenken, soms door fluvioglaciale afzettingen opgevuld.

Sterk continentaal klimaat, naaldwoudgebied en steppe. Oost-Mongolië of Gobi-woestijn is een vlak gebied, waar langs jonge breuklijnen eruptieve gesteenten te voorschijn kwamen. De steppen leveren een goed weidegebied, naar het Zuiden begint de zandsteppe. De oude handelsweg Kiachta-Kalgan is thans van minder beteekenis.

Als een zeer oude schol ligt hier in het Z.O. het Ordos-plateau. De tegenhanger hiervan in het Z.W. is de horst Pesjan. Binnen-Mongolië behoort tot China, Buiten-Mongolië is een zelfstandige Sowjetrepubliek, ca. 1,5 millioen km2, ca. 700 000 inwoners, waarvan ca. 100 000 Russen. De hoofdstad is Oeljan-Bator, ca. 50000 inw.

Voorn. godsdienst is het Lamaïsme. Hoofdmiddel van bestaan is de nomadenveeteelt (kameelen, paarden, runderen, schapen), de landbouw is weinig ontwikkeld. Steenkool en goud worden ontgonnen. ➝ Mongolen.De Kath. Kerk bezit in M. 4 vicariaten met ca.122 000 Kath.; meest inheemsche priesters. Missionarissen van Scheut. In M. werkte o.m. mgr. Hamer.

Lit.: S. Hedin, Von Peking nach Moskau (1924): id., Auf groszer Fahrt (51929); S. Wolff, Die Volksrep. der M. (Ztschr. f. Geopolitik, 1928). Heere.

< >