Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Monet

betekenis & definitie

1° August, Belg. journalist en tooneelcriticus. * 1875 te Antwerpen. Bestuurde het Ned. Tooneel (1904-’14), later het Antwerpsch Tooneel (1919).

Zijn tooneel vertoont techn. vaardigheid; psychologisch echter zwak.Werken: Het Arendsnest (1904); Leven in ’t Verleden (1908); Het Vuur dat Loutert (1918, later herdoopt: De Vierde Macht, 1936).

2° Claude Oscar, schilder. * 14 Febr. 1840 te Parijs, † 6 Dec. 1926 te Giverny (Seine). Leerling o.a. van E. Boudin en Gleyre. M. is de hoofdfiguur der Fransche Impressionisten, wier idealen hij tot uiterste consequenties doorvoert. M. beperkt zich vnl. tot het landschap (omgeving Parijs) en is volkomen plein-airist (1869, La Grenouillière, coll. Arnhold Berlijn). Karakteristiek voor M. zijn de series schilderijen naar hetzelfde onderwerp onder verschillende belichtingen op verschillende uren van den dag, als verschillende „impressies” dus gemaakt. Series van de kathedraal te Rouaan (Louvre), van de Waterlelies (Parijs, Jeu de Paume), van de bruggen te Londen enz. Visueele emoties van licht en kleur overheerschen bij Monet; zijn composities zijn slechts met het licht gemodeleerd. In 1870 bezocht M. Holland (schilderde a. d. Zaan).

Lit.: G. Geffroy, Claude Monet. Sa vie, son oeuvre.

Korevaar-Hesseling.

< >