Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Moerkerken

betekenis & definitie

1° Pieter Hendrik van, Ned. schrijver van letterk. studiewerken; vader van 2°. * 17 Febr. 1839 te Deventer, ♱ 25 April 1901 te Utrecht. Hij gaf uit: Meesterstukken uit Vondels werken met een levensschets van den dichter (1870).

Lit.: Levensber. Mij. v. Ned. Letterk. (1902-’03).

2° Pieter Hendrik van, Ned. schrijver van hist. romans; zoon van 1°. * 17 Febr. 1877 te Middelburg. Na zijn dissertatie, De Satire in de kunst der Middeleeuwen (1904), publiceerde hij vsch. kleinere proza-, tooneel- en dichtwerken. Zijn hoofdwerk is een zesdeelige romancyclus, De Gedachte der tijden (1918-’24), waar hij, in een scherp geteekend beeld van het aspect van de tijden, waarin de deelen van den cyclus spelen, de eeuwigheid der (onpersoonlijke) Idee óf wereld-almacht op agnostische wijze tracht uit te beelden. Zijn volstrekt foutieve opvatting van de geschiedenis, de wijsbegeerte en den godsdienst, nog versterkt door de literatuur der modernistische stroomingen in het begin dezer eeuw, maken zijn werken, hoe schoon het proza ook hier en daar is, voor den Katholiek volstrekt onaanvaardbaar. M. is sedert 1926 hoogleeraar aan de Rijks-academie voor beeldende kunsten te Amsterdam.

Werken: De bevrijders (1914); Eros en de Nieuwe God (1928); De historie en het droomgezicht over den prins en den moordenaar (1930). Lit.: Fr. Erens, in N. Gids (II 1922); G. Kalff Jr., P. H. v. M. in zijn werken (1926, dat de fouten van M. in nog sterker mate bezit en zijn deugden mist); A. de Ridder, in De Gulden Winckel (1915).

< >