Er zijn verschillende groepen met variaties, die mede bepaald worden door beschavings- en cultuurniveau. Te onderscheiden vallen vormen van tijdelijken aard, o.a. in verband met leeftijd (bijv. rijpingsjaren) en verkeerde milieu-invloeden, daarnaast van blijvenden aard. Naast moeilijkheden over het geheele terrein vindt men moeilijkheden op een of eenige gebieden: verstandelijk (bijv. domheid, achterlijkheid in verschillende graden), karaktermoeilijkheden, psychopathie, hysterie, epilepsie, doofstomheid, blindheid, spraakgebreken, lichamelijke gebreken, onsociaal gedrag, onevenwichtigheid, ontmoedigd zijn, angst, sterke drift, ziekelijke fantasie, nervositeit, kleptomanie, enz.
Oorzaken. Gebrekkige aanleg onder invloed van erfelijke factoren. Milieu: te strenge of te weeke opvoeding, verkeerd voorbeeld, verwaarloozing, moeilijkheden in onderwijs en beroep (bijv. doordat het kind hier een voor zijn capaciteiten te zware taak heeft), gebrek aan inzicht in leeftijdseigenaardigheden, verleiding, enz. Lichamelijk: lichamelijke gebreken, verschillende ziekten, lichamelijk infantilisme, intoxicaties, ondervoeding, voortdurende oververmoeidheid, enz.
Verschijnselen. Deze laten zich bij het sterk uiteenloopen van oorzaken en vormen moeilijk beschrijven. Ontmoediging, prikkelbaarheid, passiviteit, recalcitrant optreden, verzet, opstandigheid, agressiviteit, weerspannigheid en absolute weigering om eenige leiding nog langer te aanvaarden zijn onder meer voorkomende uitingen.
Behandeling. Deskundige voorlichting en leiding van paedagoog en medicus en heilpaedagogische behandeling kunnen van groote beteekenis zijn. Op hoe jongeren leeftijd, met des te meer kans op succes. Indien het milieu niet kan veranderen, zal meermalen overplaatsing naar een andere omgeving overwogen moeten worden. Goede beroepskeuze-voorlichting en verstandige keuze van geëigend onderwijs kunnen veel moeilijkheden voorkomen.
Lit.: Ch. Bühler, Kindheid und Jugcnd (1931); R. Allers, Das Werden der sittlichen Person (1930; Ned. vert.: Karakterkunde en Karaktervorming, 1931; Katholiek); L. Bopp, Allg. Heilpädagogik (1930; Katholiek); O. Tumlirz, Pädag.
Psychologie (1930); H. Hanselmann, Einführung in die Heilpädagogik (1933); I. C. van Houte en G. J. Vos, Moeilijke Kinderen (1929); W. Cimbal, Die Neurosen des Kindesalters mit bes.
Berücksichtigung von Lernschwache und Schwachsinnigkeit (1927); A. Homburger, Vorlesungen über Psychopathologie des Kindesalters (1926); Th. Ziehen, Die Geisteskrankheiten des Kindesalters (1926); Kronfeld, Psychotherapie (1925); Heller, Grundr. der Heilpädagogik (1925); lit.
der psychanalytische en individual-psychologische richtingen.