Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Modulus

betekenis & definitie

(Lat., = maat).

1° (Wisk.) Een verzameling getallen heet een modulus, als elk tot die verzameling behoorend paar de eigenschap bezit, dat ook de som en het verschil tot de verzameling behooren. De geheele getallen vormen dus een modulus, evenzoo de bestaanbare en de rationale. Is k een geheel getal, dan vormen de veelvouden van k een modulus; deze heet kortweg de modulus k. Twee getallen heeten congruent modulo k (of ook wel: naar den modulus k), als het verschil van die twee getallen tot den modulus k behoort, d.w.z. een veelvoud van k is. ➝ Congruentie (2°). De modulus van een logarithmenstelsel met grondtal a is alog e, waarbij ➝ e = 2,718. . . het grondtal is van het natuurlijke logarithmenstelsel. Voor het Briggiaansche logarithmenstelsel, met grondtal 10, is dus de modulus 10log e = 0,434. . . Zie nog ➝ Absolute waarde; transformatie.
2° (Bouwk.) De eenheidsmaat, waarin de verhouding der onderdeelen van Klassieke tempels uitgedrukt wordt, en die gelijk is aan den straal van den ondersten cirkel eener kolom.
3° In de penningkunde is de m. de diameter van een munt. De m. wordt onderverdeeld in zgn. partes (= deelen), die veelal 1/12, soms ook 1/18 m. bedragen.
4° (Muziek) ➝ Motet.

< >