Op alle Zondagen en verplichte feestdagen (voor Ned. en België Kerstmis, Hemelvaart, Tenhemelopneming van Maria en Allerheiligen) zijn de geloovigen, die tot de jaren van verstand gekomen zijn en niet om wettige reden verhinderd zijn, gehouden de H. Mis bij te wonen. Men kan aan het kerkelijk gebod van Mishooren voldoen door het H.
Offer bij te wonen, dat wordt opgedragen in een kerk, openbare of halfopenbare kapel of in de open lucht (can. 1248 en 1249 van het Kerkelijk Wetboek). Men moet de geheele H. Mis bijwonen van het begin tot minstens den zegen van den priester en men moet lichamelijk bij de offerhandeling tegenwoordig zijn, zóó, dat men minstens de voorname deelen kan volgen.
Om te voldoen aan het gebod der Kerk is vereischt, dat men de H. Mis bijwoont met godsdienstige bedoeling, niet uitsluitend om een andere reden, en met uitwendige aandacht, waardoor men alle uitwendige handelingen vermijdt, die met de inwendige aandacht onvereenigbaar zijn. Wie zonder wettige reden op de voorgeschreven dagen de H.
Mis of een aanmerkelijk deel daarvan verzuimt of zonder uitwendige aandacht bijwoont, maakt zich aan zware zonde schuldig.Tot zoover wat strikt gevorderd wordt door het gebod der Kerk. Het spreekt van zelf, dat om den eerbied, aan het Offer van het Nieuwe Verbond verschuldigd, men ook de inwendige aandacht moet bewaren door zich met God of godsdienstige dingen bezig te houden. Ofschoon niet streng voorgeschreven, ligt het voor de hand en wenscht de Kerk ook, dat de geloovigen zich zooveel mogelijk met den offerenden priester vereenigen, omdat het H. Misoffer de verhevenste daad van godsvereering is en door den priester wordt opgedragen mede in naam van en voor de medeofferende aanwezigen. „Het is te betreuren,” aldus de diocesane synode van Utrecht, „dat de geloovigen, die het H. Offer bijwonen, zich dikwijls zoo gedragen, alsof het hun niet aangaat, wat er gebeurt; er moet daarom naar getracht worden, dat het Christen volk ook metterdaad deelneme aan de heilige handeling” (Act. Stat.
Syn. Dioc. Ultr. nr. 258). Aangewezen middelen tot die actieve deelname zijn, behalve dieper inzicht in het geheim der H. Eucharistie, kennis en gebruik der liturgische teksten van het Romeinsch missaal en beoefening van den liturg, volkszang. Pius XI wil, dat de Gregoriaansche zang weer worde ingevoerd voor die gedeelten, die door het volk moeten gezongen worden, en verklaart, dat het „zeer noodzakelijk is, dat de geloovigen niet als vreemden of zwijgende toeschouwers bij de heilige handelingen aanwezig zijn, maar meelevend met de schoonheid der liturgie hun stem afwisselen met die van priester en zangers, volgens de voorschriften” (Const.
Apost. Divini cultus). Deze actieve deelname, ook door in de stille H. Mis waar het mag en gevoegelijk kan geschieden, gezamenlijk met den misdienaar den priester te antwoorden, zal bijdragen tot verlevendiging van het geloof en de godsvrucht der medeofferenden, die aldus rijker aan de vruchten van het Offer deelachtig zullen worden. Vgl. → Missa dialogata. P. Heymeijer.
Lit.: St. Alphonsus, Theol. Mor.