Ook Hoog-Azië en Centraal-Azië genoemd, uitgestrekt hoogland, ca. 1/5 van geheel Azië, een gebergtedriehoek vormend en aan alle zijden door hooge randgebergten afgesloten en van laagvlakten omringd. De reusachtige hoogvlakten liggen op verschillende hoogten en zijn van elkander gescheiden door Oost—West loopende gebergten met toppen tot 8.800 m. Van het Pamirplateau stralen uit: Hindoekoesj, Tiensjan, Kwenloen, Karakoroem, Trans-Himalaja, Himalaja.
De voornaamste bekkens zijn: Tibet, Tarim, Mongolië met Dzjoengarije, Pamir.De geologische opbouw is nog zeer onvoldoende bekend. Naast opplooiingen spelen breuken, horsten en slenken een groote rol, zoodat oud-vulkanisme vele sporen heeft nagelaten. Vooral de opplooiingen uit het jong-Tertiair waren belangrijk voor het huidige reliëf; vele aardbevingen wijzen er op, dat de rust nog niet is weergekeerd. Tengevolge van de randgebergten zijn ca. 6 millioen km2 zonder afvloeiing; van de buitenzijden der gebergten stroomen de groote rivieren naar zee: Ob, Jenissei, Hoangho, Jangtse, Mekhong, enz. De bekkens ontvangen smeltwater van de gletsjers, maar de rivieren eindigen in de steppen en woestijnen. Waar het grondwater te voorschijn komt, liggen de oasen en loopen de handelswegen. Groote zoutmeren wisselen van omvang al naar gelang van den aanvoer en de verdamping.
Het klimaat is streng continentaal met groote temperatuursverschillen, weinig regenval, heftige winden, zeer droge, ijle lucht. De winter- en herfststormen kunnen zeer gevaarlijk zijn. De mechanische verweering is zeer belangrijk, de sedimenten vullen de laagten en worden door den wind verder vervoerd. Vooral de lichte bestanddeelen worden als löss aan de buitenranden neergelegd en omringen vaak de zandwoestijnen.
Voor menschen is het gebied weinig geschikt. Ca. 1/4 is onbewoond, in de rest leven wellicht 5 millioen menschen, 1 per km2. In de oasengebieden en in de lagere dalen is de bevolkingsdichtheid veel grooter. De meeste bewoners zijn veeteeltnomaden (schapen, runderen, paarden, kameelen), de oasenbevolking leeft van landbouw (tarwe, katoen, tabak, ooft, opium). De industrie levert alle huiselijke benoodigdheden en tapijten. De bewoners behooren tot de Mongolen en zijn in talrijke groepen verdeeld.
De Oost-Mongolen bewaarden de meeste raskenmerken, de Noord-Mongolen (Boerjeten) wonen bij het Baikalmeer, de West-Mongolen (Kalmukken) in Djzoengarije. De Turkvolken zijn zeer gemengd, evenals de ZuidWestelijke groepen.
Lit.: F. Grenard, Haute Asie (Géogr. univ. VIII 1929); S. Hedin, lm Herzen Asiens (2 dln. 1903); A. Penck, Zentral-Asien in Ztschr. der Ges. f. Erdk. (1931); A.
David-Neel, Heilige und Hexer (1931). Heere.